This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Formatieve toets H4 beweging basisstof 1 t/m 4
Slide 1 - Slide
het skelet is geen orgaanstelsel
A
niet waar
B
waar
Slide 2 - Quiz
Een halswervel hoort bij de wervelkolom
A
dit klopt
B
dit is onjuist
Slide 3 - Quiz
Bij welk weefsel komen er voornamelijk kalkzouten voor in de tussencelstof?
A
Weefsel A
B
Weefsel B
Slide 4 - Quiz
Is dit botweefsel of kraakbeenweefsel?
A
Botweefsel
B
kraakbeen
Slide 5 - Quiz
In de afbeelding zie je een voorbeeld van ...
A
Platte beenderen
B
Pijpbeenderen
Slide 6 - Quiz
Op röntgenfoto's van beenderen zien de kalkhoudende delen er witter uit naarmate ze meer kalkzouten bevatten. In de afbeelding zie je twee röntgenfoto's van een hand.
Op welk van beide foto's is de hand van een kind te zien?
A
Foto 1
B
Foto 2
Slide 7 - Quiz
Welke functie van het skelet wordt hier omschreven: Zonder skelet zou je in elkaar zakken.
A
Stevigheid
B
Vorm
C
Beschermen
D
Bewegen
Slide 8 - Quiz
Hieronder staan 3 uitspraken over het skelet van een organisme 1. Het skelet bestaat geheel uit kraakbeen 2. Het skelet beschermt een aantal organen 3. Het skelet geeft vorm aan het lichaam
Welke van deze uitspraken gelden voor het skelet van de mens?
A
Alleen uitspraak 1 en 2
B
Alleen uitspraak 2 en 3
C
Alleen uitspraak 1 en 3
D
Uitspraak 1, 2 en 3
Slide 9 - Quiz
Het percentage kalkzouten en het percentage collageen in botweefsel veranderen tijdens het leven. In welk van de diagrammen van de afbeelding wordt dit het best weergegeven?
A
Diagram 1
B
Diagram 2
C
Diagram 3
D
Diagram 4
Slide 10 - Quiz
De meest bewegenlijke beenverbinding is:
A
Een gewricht
B
Een naad
C
Kraakbeen
D
Vergroeid
Slide 11 - Quiz
Wat is geen functie van het skelet?
A
Zorgen voor vorm
B
Beweging mogelijk maken
C
Organen op de juiste plek houden
D
Organen beschermen
Slide 12 - Quiz
Een van de veelvoorkomende blessures aan je botten zijn botbreuken. Je ziet hier een botbreuk bij een wielrenner. Welk bot is hier gebroken?
A
Opperarmbeen
B
Sleutelbeen
C
Schouderblad
D
Rib
Slide 13 - Quiz
Om bewegingen te maken heb je beweegbare verbindingen in je skelet. Welke beenverbindingen zijn beweeglijk?
A
gewrichten en naadverbindingen
B
gewrichten en kraakbeenverbindingen
C
kraakbeenverbindingen en naadverbindingen
D
naadverbindingen en vergroeiingen
Slide 14 - Quiz
In dit skelet van een babyhoofd zie je 3 delen in de schedel, omlijnd door "witte lijnen" . In een volwassen schedel is dit weg en een complete schedel geworden. Hoe de verbinding waardoor de schedeldelen aan elkaar zitten?
A
naadverbinding
B
vergroeiïng
C
gewricht
D
kraakbeenverbinding
Slide 15 - Quiz
Je ziet de schedel, hoe is de beenverbinding in de schedel?
A
Vergroeid
B
Met kraakbeen
C
Met een rolgewricht
D
Met een naadverbinding
Slide 16 - Quiz
VB:Welke stelling is of welke stellingen zijn juist? Stelling 1: Het rode beenmerg maakt bloedcellen. Stelling 2: In de koppen van pijpbeenderen zit geel beenmerg.
A
Alleen stelling 1 is juist.
B
Alleen stelling 2 is juist.
C
Beide stellingen zijn juist.
D
Geen van beide stellingen is juist.
Slide 17 - Quiz
Pijpbeenderen
A
Opperarmbeen en dijbeen
B
Ellepijp en heupbeen
C
Schouderblad en heup
D
Knie en elleboog
Slide 18 - Quiz
Wat zit er in pijpbeenderen ?
A
Geel beenmerg
B
Rood beenmerg
C
Zowel rood als geel beenmerg
Slide 19 - Quiz
Knieschijf
Schedel
Ellepijp
Opperarmbeen
Borstbeen
Heupbeen
Scheenbeen
Spaakbeen
Dijbeen
Slide 20 - Drag question
Kogelgewricht
Scharniergewricht
Scharniergewricht
Slide 21 - Drag question
In de afbeelding hiernaast staat het skelet van de mens weergegeven. Een aantal botten staat aangegeven met cijfers.
Sleep de namen van de botten (linkerkant) naar het juiste cijfer.
10
1
2
4
10
dijbeen
lendenwervel
schouderblad
knieschijf
borstwervel
scheenbeen
heiligbeen
staartbeen
borstbeen
heupbeen
Slide 22 - Drag question
Je ziet een schematische afbeelding van het heupgewricht. Verbind de juiste namen aan de nummers
gewrichtskom
gewrichtskogel
kraakbeenlaagje
gewrichtsband
gewrichtskapsel
gewrichtssmeer
Slide 23 - Drag question
Spieren kunnen alleen samentrekken, hoe rekt een spier weer uit?
Slide 24 - Open question
Soorten spierweefsel
Skeletspier
Gladspierweefsel
Hartspier
Slide 25 - Drag question
Bekijk bron 5. Behalve bewuste spierbewegingen traint Jane ook onbewuste spierbewegingen. Welke spier die onbewuste spierbewegingen uitvoert traint Jane als ze gaat hardlopen?
Slide 26 - Open question
Met welke spier vormt spier 2 een antagonistisch paar? Noteer het nummer.
Slide 27 - Open question
gladspierweefsel
hartspierweefsel
dwarsgestreept
Trekken langzaam samen
Spieren met een prikkelautomaat bestaan uit
In de biceps bevindt zich
In de maag bevindt zich
Spierweefsel dat snel contraheert, maar ook snel moe is, noem je
Onwillekeurige spieren zijn opgebouwd uit
De kringspieren in de wand van het darmkanaal bestaan uit
De strepen zijn gevolgd van actine en myosine
Slide 28 - Drag question
Welke soorten spieren zijn er?
Dwarsgestreepte spieren
Gladde spieren
Hartspieren
Slide 29 - Drag question
Wat is een spiervezel?
A
Een groep spiercellen die met elkaar is vergroeid, in de lengterichting.
B
Een groep spiercellen die met elkaar is vergroeid, in dwarse richting.
C
Een groep spierbundels die met elkaar is vergroeid, in de lengterichting.
D
Een groep spierbundels die met elkaar is vergroeid, in dwarse richting.
Slide 30 - Quiz
Vormen de spieren van je lichaam samen een orgaan, een organenstelsel of een weefsel?
A
Een orgaan.
B
Een organenstelsel.
C
Een weefsel.
Slide 31 - Quiz
Spier pees
Spier
Spiervezel
Spiervezelbundel
Slide 32 - Drag question
3. Welke spieren gebruik je bewust en welke onbewust?