De drie belangrijkste woordsoorten zijn:
- werkwoorden: wat iemand doet
werken, liggen, hebben, zijn, willen, mogen, kunnen
- zelfstandig naamwoorden: een ding, een persoon
het bed, de klok, het uur, de cliënt, het slachtoffer
- bijvoeglijk naamwoorden: geeft info over een z.n.
warm, tikkend, vroeg, ziek, oud