H4 Stoffen oefentoets

Oefentoets H4 Stoffen
• Geef niet méér antwoorden dan er worden gevraagd. 
• Vermeld altijd de berekening, als een berekening gevraagd wordt. Een goede uitkomst zonder berekening levert geen punten op.
• Vermeld bij een berekening altijd welke grootheid berekend wordt.
• Geef de uitkomst van een berekening altijd met de juiste eenheid.
Succes!

1 / 24
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 52 min

Items in this lesson

Oefentoets H4 Stoffen
• Geef niet méér antwoorden dan er worden gevraagd. 
• Vermeld altijd de berekening, als een berekening gevraagd wordt. Een goede uitkomst zonder berekening levert geen punten op.
• Vermeld bij een berekening altijd welke grootheid berekend wordt.
• Geef de uitkomst van een berekening altijd met de juiste eenheid.
Succes!

Slide 1 - Slide

Water, wasbenzine en alcohol zijn drie verschillende vloeistoffen, maar niet al hun eigenschappen verschillen.

Welke stofeigenschap is voor water, wasbenzine en alcohol hetzelfde?
A
de brandbaarheid
B
de geur
C
de kleur
D
de smaak

Slide 2 - Quiz

Mark heeft een reageerbuis met een heldere vloeistof. Hij weet niet of de vloeistof een mengsel of een zuivere stof is.

Wat is het verschil tussen een mengsel en een zuivere stof?

Slide 3 - Open question

Mark denkt dat een stof in de vloeistof is opgelost.
Wat moet hij doen om daar achter te komen?

A
De oplossing filtreren
B
De oplossing indampen
C
De oplossing oplossen

Slide 4 - Quiz

Er zijn verschillende manieren om een stofeigenschap vast te stellen.
Noem drie manieren.

Slide 5 - Open question

Een mengsel van suiker en peper kun je scheiden door drie verschillende stappen achter elkaar toe te passen.
Leg uit wat er gebeurt met de suikermoleculen tijdens de drie stappen.

Slide 6 - Open question

Wat verandert er niet in een faseovergang?
A
De fase
B
De temperatuur
C
Moleculen

Slide 7 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een faseovergang?
A
Van metaal naar plastic
B
Van lucht naar vuur
C
Van ijs naar water
D
Van steen naar hout

Slide 8 - Quiz

Wat is géén faseovergang
A
verdampen
B
stollen
C
condenseren
D
verbranden

Slide 9 - Quiz

Op de achterkant van een vrachtwagen staan twee gevarensymbolen, zie afbeelding 1.

a) Wat betekent het meest linkse pictogram?
b) Wat kan er met de chauffeur gebeuren als de vrachtwagen zijn vloeibare lading verliest en zo op de chauffeur terechtkomt?

Slide 10 - Open question

Stel dat de vloeibare lading op straat terechtkomt. Kunnen de opruimdiensten deze lading dan zonder beschermingsmiddelen opruimen? Leg je antwoord uit.


Slide 11 - Open question

De vrachtwagen wordt opnieuw geladen, maar nu met een ontvlambare lading.

Welk symbool moet de vrachtwagen dan voeren?

Slide 12 - Open question

In de afbeelding zie je een etiket van een bleek.

Welk gevaar wordt op het etiket genoemd?

Slide 13 - Open question

Welke P-zin is op het etiket genoemd?
A
Veroorzaakt ernstige oogirritatie
B
Buiten het bereik van kinderen houden
C
Bevat Benzisothiazolinone, Methylchloroïsothiazolinone en Methylisothiazolinone
D
Kan een allergische reactie veroorzaken

Slide 14 - Quiz

Tijdens een practicumles werkt een klas met een oplossing van zoutzuur.

a) Waarom werkt de klas met een oplossing van zoutzuur die is verdund met water, en niet met een sterkere concentratie?
b) Noem twee voorzorgsmaatregelen die je moet treffen wanneer je met deze stof gaat werken.

Slide 15 - Open question

Normaal gesproken is het kookpunt van water 100 °C.

a) Waarom is het kookpunt van water hoog in de bergen anders dan in Nederland?
b) Op welke plek kookt het water het snelste, in Nederland of hoog in de bergen?

Slide 16 - Open question

De volgende vragen gaan vast over de komende paragraaf. 

Probeer het eens

Slide 17 - Slide

Hoe kun je zien of iets een chemische reactie is?
A
De stoffen voor de pijl zijn anders dan de stoffen na de pijl.
B
Er komt altijd zuurstof in voor.
C
Na de pijl zijn er altijd minder stoffen dan voor de pijl.

Slide 18 - Quiz

Welke stof moet aanwezig zijn om een verbrandingsreactie te kunnen krijgen?
A
koolstofdioxide
B
methaan
C
zuurstof

Slide 19 - Quiz

IJzer wordt soms verchroomd. Er komt dan een laagje chroom op het ijzer.

a) Waarom wordt dit gedaan?
b) Je zou ook een laagje zilver op het ijzer kunnen aanbrengen. Geef een reden waarom er niet voor zilver wordt gekozen, maar wel voor chroom.

Slide 20 - Open question

Wat is een voorbeeld van een chemische reactie?
A
roesten van ijzer
B
maken van ijsblokjes
C
scheuren van papier
D
plooien van ijzer

Slide 21 - Quiz

Hoe kun je zien of iets een chemische reactie is?
A
De stoffen voor de pijl zijn anders dan de stoffen na de pijl.
B
Er komt altijd zuurstof in voor.
C
Na de pijl zijn er altijd minder stoffen dan voor de pijl.

Slide 22 - Quiz

Wat is geen chemische reactie?
A
Gloeiende kolen in de barbecue.
B
Een krant die in de kachel verbrand wordt.
C
IJs dat smelt en in water verandert.
D
Suiker die in de pan verhit wordt en in karamel verandert.

Slide 23 - Quiz

Wat gebeurd er bij een chemische reactie altijd?
A
Er ontstaat rook
B
Stofeigenschappen veranderen
C
Massa wordt groter
D
Er ontstaat licht

Slide 24 - Quiz