21-12-2021 Naamvallen

Wilkommen
21-12-2021
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wilkommen
21-12-2021

Slide 1 - Slide

Programm:
- Uitleg naamvallen
- Opdracht met de naamvallen
- Huiswerk maken

Slide 2 - Slide

De eerste naamval is in het Nederlands het...
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp

Slide 3 - Quiz

Wat zijn de bepaalde lidwoorden van de eerste naamval (m, v, o, mv)

Slide 4 - Open question

De vierde naamval is in het Nederlands het...
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 5 - Quiz

Wat zijn de bepaalde lidwoorden van de vierde naamval (m, v, o, mv)?

Slide 6 - Open question

De naamvallen
1e naamval = het onderwerp van de zin.
4e naamval = het lijdend voorwerp van de zin.

Je gebruikt ook de 4e naamval bij de volgende voorzetsels:
bis, durch, für, gegen, ohne, um, entlang

Slide 7 - Slide

Het schema

Slide 8 - Slide

Der- of ein-groep
Lidwoorden die bij de der-groep horen:
dies-, jed-, welch-, all-

Lidwoorden die bij de ein-groep horen:
ein-, kein-
mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, ihr-, Ihr-

Slide 9 - Slide

Het stappenplan
Voorbeeld: d___ Mann (m) isst ein__ Eis (o).
Stap 1: Staan er voorzetsels in de zin?
- Ja? Bij welke naamval horen ze? Ga verder met stap 3.
- Nee? Ga verder met stap 2
Stap 2: Is het lidwoord dat je moet invullen ow of lv?
Stap 3: Is het lidwoord dat je moet invullen m, v, o, mv?
Stap 4: Hoort het lidwoord bij de der- of ein-groep?
Stap 5: Kijk in het schema.

Slide 10 - Slide

D___ Frau (v) kann nicht ohne ein___ Hund (m)
Stap 1: Staan er voorzetsels in de zin?
- Ja? Bij welke naamval horen ze? Ga verder met stap 3.
- Nee? Ga verder met stap 2
Stap 2: Is het lidwoord dat je moet invullen ow of lv?
Stap 3: Is het lidwoord dat je moet invullen m, v, o, mv?
Stap 4: Hoort het lidwoord bij de der- of ein-groep?
Stap 5: Kijk in het schema.

Slide 11 - Slide

Sleepvraag
Sleep de Duits vorm van het voorzetsel naar de juiste vertaling.

Slide 12 - Slide

Tot
langs
tegen
zonder
door
om
voor
bis
durch
für
gegen
ohne
um
entlang

Slide 13 - Drag question

Meerkeuze vragen
Kies het juiste lidwoord

Slide 14 - Slide

D___ Kind (o) hat das Mädchen gesehen.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 15 - Quiz

Kennst du d___ Mann (m) nicht?
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 16 - Quiz

D___ Blume (v) ist rot.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 17 - Quiz

Ich finde, d___ Haus (o) zu klein.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 18 - Quiz

Kannst du durch d___ andere Tür (v) gehen?
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 19 - Quiz

Ich finde, d___ Lehrer (m) zu streng.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 20 - Quiz

Das Geschenk ist für d___ Mädchen (o).
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 21 - Quiz

Der Kellner (=ober) bedient d___ Gäste (mv).
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 22 - Quiz

Der Vater ruft d___ Direktor (m) an.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 23 - Quiz

Wo wohnen d___ Menschen (mv)?
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 24 - Quiz

Hausaufgaben
Machen:
Aufgabenblatt: 1e en 4e naamval (teams)
LET OP! Inleveren via teams (Na de les & als HW)

Lernen:
Aantekening 5 (teams)

Slide 25 - Slide