Voorbeeld: d___ Mann (m) isst ein__ Eis (o).
Stap 1: Staan er voorzetsels in de zin?
- Ja? Bij welke naamval horen ze? Ga verder met stap 3.
- Nee? Ga verder met stap 2
Stap 2: Is het lidwoord dat je moet invullen ow of lv?
Stap 3: Is het lidwoord dat je moet invullen m, v, o, mv?
Stap 4: Hoort het lidwoord bij de der- of ein-groep?
Stap 5: Kijk in het schema.