Fictie 5

                              Fictie 5 
Vandaag:

Begrippen Fictie 5 




1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

                              Fictie 5 
Vandaag:

Begrippen Fictie 5 




Slide 1 - Slide

Welke begrippen ken je al?
- Fictie / non-fictie                               - Beoordelingswoorden
                                                                        - Argumenten
- Realistisch / niet-realistisch         - Hoofdpersoon
- Waargebeurd                                      -  Bijfiguur
- Figuurlijk taalgebruik
- Verhaalsoorten/ genres

Slide 2 - Slide

Doel van de les
Je leert het verschil tussen vertelde tijd en de tijd waarin een verhaal zich afspeelt. 
Je leert het verschil tussen ik-perspectief en hij/zij- perspectief

Slide 3 - Slide

Tijd in verhalen 
  1. De tijd waarin een verhaal zich afspeelt.
  2. De vertelde tijd binnen een verhaal. 


Slide 4 - Slide

Tijd in een verhaal
Een verhaal speelt zich af in een bepaalde tijd.
1) In het verleden
2) In het heden (nu)
3) In de toekomst

Je herkent de tijd waarin het zich afspeelt aan gewoonten, voorwerpen (bijvoorbeeld smartphone) of belangrijke personen (zoals de koning Willem-Alexander)

Slide 5 - Slide

Virginia schoof haar mobiel over de tafel naar Jill en liet 
het filmpje afspelen. Het gehuil van het jongetje, het 
geschreeuw van de hooligans, het roepen van de angstige 
treinpassagiers, zelfs het geluid van iemand die werd 
geslagen, klonk blikkerig door de keuken. 
Jill staarde naar het schermpje. ‘Heb jij ook gefilmd …’ 
begon ze. 

Ze viel stil, legde haar sigaret weg op de rand van de 
asbak, boog zich dieper over het kleine scherm, en tuurde 
ingespannen. Aan het verstrakken van haar kaken zag Virginia 
dat ze hem herkende. Haar Tonny. Tonny de hooligan, die 
zijn zoon toeknikte, terwijl die een conducteur bijna 
doodtrapte. 

Slide 6 - Slide

In welke tijd speelt dit verhaal zich af? Waaraan zie je dit?


Slide 7 - Open question

Eva probeert op de wekker te kijken. Ze schrikt van stemmen op straat.
‘Daar … daar gaan ze. Allemaal Duitse vliegtuigen!’ roept iemand.
‘Het is zover!’ klinkt een vrouwenstem. ‘Mijn God, het is zover. We zijn verloren!’
De slaapkamerdeur gaat open. Daar staan papa en mama, hand in hand.
‘Lieve schatten. Het is oorlog. De Duitsers zijn vannacht Nederland binnengevallen.
Tien mei is het. Bijna Pinksteren.’ Papa heeft tranen in zijn ogen.
‘Hoor, onweer’, zegt Lisa die nu ook wakker is.
‘Oorlog’, fluistert papa. ‘Dit is het grootste onweer dat we ooit zullen meemaken.’


Slide 8 - Slide

In welke tijd speelt dit verhaal zich af? Waaraan zie je dit?

Slide 9 - Open question

Vertelde tijd

In verhalen kan de tijd die voorbijgaat belangrijk zijn. Een verhaal kan gaan over een dag van zeven uur ’s morgens tot ’s avonds elf uur. De tijd die voorbijgaat is dan zestien uur.

De schrijver van een verhaal geeft af en toe aanwijzingen over de tijd die voorbijgaat. Hij vertelt bijvoorbeeld of het ochtend is. Hoe laat het is, of het een dag of een week later is, of hij noemt een maand.

Slide 10 - Slide

Ik kan niet slapen. Ik denk de hele tijd aan wat Milan zei.
Met een klap maak ik een eind aan het irritante gepiep van de wekker.
Mijn vader drinkt haastig een kop koffie en verdwijnt naar zijn werk.
Nog net op tijd schuif ik op mijn plek voor het eerste uur.
Bij biologie kan mijn ogen bijna niet meer openhouden.
Het is al schemerig als ik klaar ben met mijn krantenwijk.
Met een rustig muziekje in mijn oren plof ik neer op mijn bed. Nog voor het eerste liedje afgelopen is, ben ik vertrokken.
Iemand duwt tegen mijn schouder. ‘Hé, slaapkop! We gaan eten.’

Slide 11 - Slide

Hoeveel tijd gaat er voorbij in dit verhaal?

Slide 12 - Open question

Vertelperspectief
Als je een verhaal leest, bekijk je alles vanuit een bepaalde persoon. Dit heet het vertelperspectief.

Ik-perspectief: als alles wordt verteld door een persoon in de ik-vorm. Hierdoor lijkt het net alsof je zelf die persoon bent!
Hij-/zij- perspectief: als de gebeurtenissen duidelijk gaan over een bepaalde persoon en wordt verteld in de hij of zij vorm.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Welk vertelperspectief?
A
Ik -perspectief
B
Hij-/zij- perspectief

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Welk vertelperspectief?
A
Ik- perspectief
B
Hij-/zij- perspectief

Slide 17 - Quiz

Doel van de les
Je weet het verschil tussen vertelde tijd en de tijd waarin een verhaal zich afspeelt. 
Je weet het verschil tussen ik-perspectief en hij/zij- perspectief

Slide 18 - Slide

Maak de opdrachten:
Fictie Blok 5 
alle opdrachten van opdracht 3 
en opdracht  6 

Slide 19 - Slide