Les 4

Lesprogramma
1. Reflecteren op Fictie - Blok 4 (je huiswerkopdrachten)

2. Uitleg over de theorie van Fictie - Blok 5 op basis van 'Een praatje met Baz'
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesprogramma
1. Reflecteren op Fictie - Blok 4 (je huiswerkopdrachten)

2. Uitleg over de theorie van Fictie - Blok 5 op basis van 'Een praatje met Baz'

Slide 1 - Slide

Welke spanningstechniek zat er (bijna) NIET in het verhaal 'Een praatje met Baz'?
A
open plekken
B
gevaarlijke situatie
C
onverwachte wending
D
vermoeden

Slide 2 - Quiz

Welke spanningstechniek heb jij gebruikt in jouw vervolg op het verhaal?

Slide 3 - Open question

Noem twee open plekken die je in het verhaal 'Een praatje met Baz' bent tegen gekomen.

Slide 4 - Open question

Op welke plekken speelt het verhaal zich af?

Slide 5 - Mind map

Welk einde heb jij voor jouw eigen vervolg gekozen?
A
een open einde
B
een gesloten einde

Slide 6 - Quiz

Tijdens het maken van de opdrachten heb je gezien dat de trieste sfeer van het verhaal ook terugkomt in de ruimtes waar het verhaal zich afspeelt. Waarom zou een schrijver dat doen?

Slide 7 - Open question

Theorie Fictie - Blok 5
1. Tijd in verhalen
2. Verhaalbegin en - einde
3. vertelperspectief

Slide 8 - Slide

Tijd in verhalen
Verhalen spelen zich af in een bepaalde tijd. De schrijver kan de tijd waarin een verhaal zich afspeelt op verschillende manieren laten zien:


  1. door een jaartal te noemen;
  2. door historische figuren of gebeurtenissen te laten voorkomen;
  3. door gebruiken, gewoontes, voorwerpen of kleding uit die tijd te beschrijven;
  4. door de ruimte uit die tijd te beschrijven.


In welke tijd speelt het verhaal van 'Een praatje met Baz' zich af? Waardoor denk je dat?



Slide 9 - Slide

Vertelde tijd
De tijd die in een verhaal voorbijgaat, noem je de vertelde tijd.

Ook over de vertelde tijd geeft een schrijver aanwijzingen, door bijvoorbeeld te vertellen welke dag of hoe laat het is, welke datum of hoeveel tijd later het is. De vertelde tijd in verhalen kan wisselen van slechts een paar uur tot tientallen jaren, als bijvoorbeeld een complete familiegeschiedenis wordt verteld.

Slide 10 - Slide

verhaalbegin en -einde
Er zijn verschillende manieren om een verhaal te beginnen. 
Als een schrijver eerst een beeld geeft van de personages en de situatie waarin ze zitten, dan is er een inleidend begin. Het verhaal kan ook midden in de gebeurtenissen beginnen. De schrijver valt met de deur in huis, er is geen inleiding en pas na een tijdje krijg je aanwijzingen over wie de personages zijn en hoe hun situatie is.

Hoe zit dat bij 'Een praatje met Baz?'

Slide 11 - Slide

vertelperspectief
Als je een verhaal leest, bekijk je alles vanuit een bepaalde persoon. Dit heet het vertelperspectief. Een schrijver kan kiezen uit verschillende mogelijkheden:
Ik-vertelperspectief – de gebeurtenissen worden verteld door een personage in de ik-vorm. Je zit als lezer als het ware ‘in het hoofd’ van deze ik-persoon.
Hij-/zij-vertelperspectief – de gebeurtenissen worden in de hij- of zij-vorm verteld. Je beleeft de gebeurtenissen door de ogen van de hij- of zij-figuur, doordat je van hem of haar de ‘binnenwereld’ leert kennen en doordat deze persoon aanwezig is in alle scènes van het verhaal.
Als een schrijver voor het hij-/zij-vertelperspectief of het ik-vertelperspectief kiest, dan kan er ook sprake zijn van wisselend perspectief. Verschillende personages wisselen elkaar dan af als hoofdpersoon, vaak per hoofdstuk.



Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide