aanwijzend - betrekkelijk

Nederlands
1 / 16
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Nederlands

Slide 1 - Slide

Doel

Aan het einde van de les kent iedereen de volgende woordsoorten:

- aanwijzend voornaamwoord

- betrekkelijk voornaamwoord

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Voorbeeld
  • Farah heeft de foto die Jos op Facebook zette, gedeeld.
  • Farah heeft die foto die Jos op Facebook zette, gedeeld.
  • Alle boeken die op de leeslijst staan.
  • De straatzanger wie ik een euro gaf.

Slide 5 - Slide

Nu jullie
  • Grammatica H5 (vanaf blz. 179)

Opdracht 3, 4 en 5

  • Klaar?

Lezen voor je leesportfolio.

Slide 6 - Slide

Wat is het verschil tussen een aanwijzend en een betrekkelijk voornaamwoord?
A
aanwijzend vnw. --> <--betrekkelijk vnw.
B
<-- aanwijzend vnw. betrekkelijk vnw. -->

Slide 7 - Quiz

Wat is geen aanwijzend voornaamwoord?
A
zo'n
B
die
C
zijn
D
zulke

Slide 8 - Quiz

Hij bracht ons naar dat feest.

Wat voor soort is het woord DAT?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Benoem het woord 'die'.
De olifant die daar loopt, is erg groot.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

Wie heeft die woordsoorten eigenlijk bedacht?
A
die = betrekkelijk voornaamwoord
B
die = aanwijzend voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Benoem het woord 'dat'.
Het spel dat ik gisteren speelde, heet FIFA.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
lidwoord
C
bijwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een aanwijzend voornaamwoord?
A
het
B
dit
C
op
D
wel

Slide 13 - Quiz

Welke van de onderstaande is een
aanwijzend voornaamwoord?
A
die
B
welke
C
mijn
D
ik

Slide 14 - Quiz


De jongen ,die geselecteerd is voor Twente, staat morgen in de basis.
Wat is in deze zin het betrekkelijk voornaamwoord?
A
de
B
die
C
voor
D
in

Slide 15 - Quiz

PTA

Volgende week dinsdag 26 september, 6e uur

PTA Nederlands

- grammatica woordsoorten H4 + H5

Slide 16 - Slide