2AG Woordsoortbenoeming BLOK 3: aanwijzend en betrekkelijk vnw

Nederlands
woordsoortbenoeming Blok 3
a.vnw, betr.vnw
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Nederlands
woordsoortbenoeming Blok 3
a.vnw, betr.vnw

Slide 1 - Slide

Doel

Oefenen met de volgende woordsoorten:

- aanwijzend voornaamwoord

- betrekkelijk voornaamwoord

lees de theorie in je lesboek op blz. 134-135

Slide 2 - Slide

Voorbeeld a.vnw en betr.vnw
  • Farah heeft de foto die Jos op Facebook zette, gedeeld-> die= betr.vnw (verwijst terug naar 'foto'
  • Farah heeft die foto die Jos op Facebook zette, gedeeld-> eerste 'die' = a.vnw, staat op de plek van het lw 

Slide 3 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord: die, dat, wie, wat

Tip bij wie en wat

Kun je wie of wat vervangen door degene die of dat wat?

Dan heb je te maken met een betr. vnw.


Wat je mij hebt verteld, zal ik geheimhouden.

Wie de wedstrijd wint, is nummer één!

Slide 4 - Slide

Wat is het verschil tussen een aanwijzend en een betrekkelijk voornaamwoord?
A
aanwijzend vnw. --> <--betrekkelijk vnw.
B
<-- aanwijzend vnw. betrekkelijk vnw. -->

Slide 5 - Quiz

Wat is geen aanwijzend voornaamwoord?
A
dat
B
die
C
wat
D
deze

Slide 6 - Quiz

Hij bracht ons naar dat feest.

Wat voor soort is het woord DAT?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

Benoem het woord 'die'.
De olifant die daar loopt, is erg groot.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

Wie heeft die woordsoorten eigenlijk bedacht?
A
die = betrekkelijk voornaamwoord
B
die = aanwijzend voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Benoem het woord 'dat'.
Ik speelde het spel FIFA. Dat vond ik erg leuk.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
lidwoord
C
vragend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

Wie hem kan vinden, zal ik belonen.
wie =
A
vragend voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Welke van de onderstaande zinnen bevat een
aanwijzend voornaamwoord?
A
Die met de blauwe streep is van jou.
B
Wat gaat er met haar gebeuren?
C
Iedereen wil iets van mij weten.
D
In de voorgenoemde zinnen staat geen a.vnw

Slide 12 - Quiz


Deze jongen, die geselecteerd is voor Twente, staat morgen in de basis.
Wat is in deze zin het betrekkelijk voornaamwoord?
A
deze
B
die
C
voor
D
in

Slide 13 - Quiz