Ma 17 mei : De directe rede

Directe rede

Juf zegt: 'We gaan weer oefenen met de 
directe rede en indirecte rede.'
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Directe rede

Juf zegt: 'We gaan weer oefenen met de 
directe rede en indirecte rede.'

Slide 1 - Slide

dubbele punt, directe rede

Slide 2 - Slide

(In)directe rede

Directe rede: je schrijft woord voor woord op wat iemand zegt (citaat) - aanhalingstekens

Indirecte rede: je schrijft iemands woorden niet letterlijk op - geen aanhalingstekens

Slide 3 - Slide

(in)directe rede: opschrijven wat iemand zegt

Slide 4 - Slide

Directe rede en indirecte rede
Als je wilt dat je verhaal en je personages meer 'leven' dan moet je gebruik maken van de directe rede. 

Directe rede: 'Ik ben zo moe!' Zei ze.  
Indirecte rede: Ze zei dat ze moe was. 

Slide 5 - Slide

Citaat (directe rede)
"Wat iemand zegt"

Slide 6 - Slide

Aanhalingstekens (directe rede)

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Indirecte rede
Directe rede
Het is heel erg koud vandaag!
Linde zei dat ze er geen zin in had.
Volgens Rosanne heeft het gevroren
Ik ga straks gamen

Slide 9 - Drag question

1. De docent zegt tegen de leerlingen: "Pak allemaal je schrift."

2. de docent zegt tegen de leerlingen dat ze allemaal hun schrift moeten pakken.
Wat er echt is gezegd- directe rede
Wat niet letterlijk is gezegd- indirecte rede

Slide 10 - Drag question

directe rede
indirecte rede
In de zin staat precies wat iemand heeft gezegd.
In de zin zie je aanhalingstekens
In de zin staat een dubbele punt.
In de zin zie je (vaak) het woordje dat.
Na de dubbele punt een de aanhalingstekens zet je altijd weer een hoofdletter.
In de zin zie je vaak: hij zegt..... hij vertelt ...... hij vraagt...

Slide 11 - Drag question

Welke zin staat in de directe rede?
A
Hij vroeg of hij me kon helpen.
B
Hij vroeg: "Kan ik u helpen?"

Slide 12 - Quiz

Welke zin staat er in de DIRECTE rede?
A
Mijn vader zegt dat hij morgen thuiskomt.
B
Mijn moeder roept: 'Kom direct thuis!'
C
Het meisje vertelt mij dat ze morgen jarig is.
D
Simon vertelde mij dat hij gister ziek was.

Slide 13 - Quiz

Wat is de directe rede?
A
Als je letterlijk opschrijft wat iemand zegt.
B
Als je redelijke taal gebruikt.

Slide 14 - Quiz

Bij welke zin is de directe rede gebruikt?
A
Jan zei dat hij ziek was.
B
Jan zei: dat hij ziek was.
C
Jan zei: "ik ben ziek."
D
"Jan zei ik ben ziek"

Slide 15 - Quiz

Welke zin staat in de directe rede?
A
De uitgever zegt: "Het nieuwe leerboek zal in januari verschijnen."
B
De uitgever zegt dat het nieuwe leerboek in januari zal verschijnen.
C
"Het nieuwe leerboek "Het nieuwe leerboek zal in januari verschijnen ," dat zei de uitgever.
D
Het nieuwe leerboek zal verschijnen in januari.

Slide 16 - Quiz

Welke zin in de directe rede is niet correct geschreven?
A
"Kook jij vanavond?", vroeg Kees aan Ko.
B
"Kees, jij kookt vanavond!", gebood Ko.
C
"Kees," vroeg Ko, "kook jij vanavond?"
D
Ko vroeg aan Kees: "Kook jij vanavond"?

Slide 17 - Quiz

Directe rede of indirecte rede?
Joep zei dat hij moe was
A
Directe rede
B
Indirecte rede

Slide 18 - Quiz

Welke zin staat in de directe rede?
A
Hij vroeg wat het huiswerk was.
B
Hij vroeg: 'Wat is het huiswerk?'

Slide 19 - Quiz

Huiswerk 
Spelling blok 5

Maken opdr. 1 en 2
Leren de directe rede blz. 26/227
Een citaat heet dat. Je gebruikt daar aanhalingstekens bij.
Ilse zei: 'Komende zomer blijf ik in Nederland.'







Slide 20 - Slide