Wat is de gelijkschakeling? Twee antwoorden zijn goed.
A
Alle maatregelen om van Duitsland een totalitaire staat te maken.
B
Het inkomen en de macht moest gelijk verdeeld worden
C
Scholen en kranten mochten alleen maar ideeën verspreiden die de nazi's goedkeurden
D
Mensen die tegen de nazi's zijn worden in concentratiekampen opgesloten.
1 / 22
next
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4
This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Wat is de gelijkschakeling? Twee antwoorden zijn goed.
A
Alle maatregelen om van Duitsland een totalitaire staat te maken.
B
Het inkomen en de macht moest gelijk verdeeld worden
C
Scholen en kranten mochten alleen maar ideeën verspreiden die de nazi's goedkeurden
D
Mensen die tegen de nazi's zijn worden in concentratiekampen opgesloten.
Slide 1 - Quiz
Welk begrip hoort bij de bron?
A
demilitarisatie
B
Dolkstootlegende
C
Führerprincipe
D
Heim ins Reich
Slide 2 - Quiz
Wat is de appeasementpolitiek?
A
Politiek die oorlog wil met Hitler
B
Politiek die Duitsland wilde helpen door geld te geven
C
Politiek gericht op het bewaren van vrede door Hitler zijn zin te geven
D
aansluiting van Oostenrijk bij Duitsland
Slide 3 - Quiz
Welke conferentie past bij de appeasementpolitiek?
A
Conferentie van Jalta
B
Conferentie van Potsdam
C
Wannsee conferentie
D
Conferentie van München
Slide 4 - Quiz
Wat is geen oorzaak van de Tweede Wereldoorlog?
A
Binnenvallen van Polen
B
Economische crisis
C
Ideeën van de nazi's
D
Verdrag van Versailles
Slide 5 - Quiz
Veel zien de afloop van de Eerste Wereldoorlog als een oorzaak van de Tweede Wereldoorlog.
Welk argument hoort bij deze mening?
A
De Sovjet-Unie sloot een niet-aanvalsverdrag met Duitsland.
B
Duitsland was ontevreden over het Verdrag van Versailles.
C
Frankrijk wilde het verloren grondgebied terug hebben.
D
Groot-Brittannië vond dat Duitsland niet hard genoeg was aangepakt.
Slide 6 - Quiz
Het Verdrag van Versailles is een oorzaak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog (gevolg). Wat voor soort gevolg is de Tweede Wereldoorlog in dit geval?
A
Bedoeld gevolg op lange termijn.
B
Bedoeld gevolg op korte termijn.
C
Onbedoeld gevolg op lange termijn.
D
Onbedoeld gevolg op korte termijn.
Slide 7 - Quiz
De Tweede Wereldoorlog had twee bondgenootschappen: de geallieerden en de asmogendheden.
Welk land hoorde bij welke kant? Eentje is al ingevuld.
Asmogendheden
Geallieerden
Slide 8 - Drag question
Wat betekent Blitzkrieg
A
Zeer snelle verrassingsoorlog
B
Twee-frontenoorlog
C
Loopgravenoorlog
D
moderne oorlog
Slide 9 - Quiz
Wat verstaan we onder Operatie Barbarossa?
A
De Duitse inval van Nederland
B
De Japanse aanval op Indonesië
C
De Duitse aanval op de Sovjet-Unie
D
De Japanse aanval op Hawaï
Slide 10 - Quiz
➤De poster gaat over Pearl Harbor.
Wat is daar gebeurd?
A
Amerikaanse soldaten veroverden dit Japanse eiland.
B
Amerikaanse soldaten vielen een marinebasis in Japan aan. 2400 Japanse soldaten kwamen om.
C
Japan viel een Amerikaanse marinebasis aan. 2400 Amerikaanse soldaten kwamen om.
Slide 11 - Quiz
Waarom viel Japan Pearl Harbor aan?
A
Pearl Harbor bezat veel grondstoffen
B
Japan hoopte dat de VS zouden afzien van oorlog
C
Pearl Harbor lag lekker dichtbij om aan te vallen
D
Japan dacht dat de VS makkelijk te verslaan was
Slide 12 - Quiz
De slag om Stalingrad begon in
A
1941
B
1942
C
1940
D
1943
Slide 13 - Quiz
De slag om Stalingrad begon in 1942. Waarom was de slag om Stalingrad een keerpunt in de oorlog?
A
Duitsland kon eindelijk verder Rusland in
B
Duitsland werd voor het eerst echt verslagen
C
Stalin ging meevechten in de oorlog
D
Amerika ging Rusland helpen, waardoor Duitsland hier verloor
Slide 14 - Quiz
Een totale oorlog is een oorlog:
A
Waarbij veel landen zijn betrokken.
B
Waarin het hele volk wordt ingeschakeld.
C
Waarin zowel te land als ter zee wordt gevochten.
D
Waarin veel soldaten sneuvelen.
Slide 15 - Quiz
Datum D-day
A
6 juni '44
B
6 augustus '44
C
6 juni '45
D
6 augustus '45
Slide 16 - Quiz
Wat is D-day?
A
Direction-day
B
Decision-day
C
Demolishion-day
D
Division-day
Slide 17 - Quiz
A
propaganda
B
censuur
C
gelijkschakeling
D
persoonsverheerlijking
Slide 18 - Quiz
Gebruik de bron
Bekijk de bron en kies het juiste antwoord.
De foto is gemaakt op 8 mei 1945.
➤ Welk onderschrift past het beste bij deze foto?
A
Adolf Hitler ondertekent de overgave van alle nazi's en het Duitse leger.
B
De Nederlandse opperbevelhebber ondertekent de overgave van het Nederlandse leger.
C
De opperbevelhebber van het Rode Leger ondertekent de overgave van het Rode Leger (Russische leger).
D
Een Duitse veldmaarschalk ondertekent de overgave van het Duitse leger.
Slide 19 - Quiz
De president van de Verenigde Staten besloot tijdens de Tweede Wereldoorlog atoombommen in te zetten tegen Japan.
Welk argument had de president voor de inzet van de atoombommen?
A
De Amerikanen dachten dat bij de verovering van Japan veel van hun soldaten zouden sneuvelen.
B
De As-mogendheden hadden een bondgenootschap gesloten met de Sovjet-Unie.
C
De Geallieerden wilden voorkomen dat de Sovjet-Unie een atoombom zou inzetten.
D
Japan weigerde zich over te geven aan de As-mogendheden.
Slide 20 - Quiz
Hieronder staan vier beweringen over de Jodenvervolging in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Welke bewering is juist?
A
Alleen Joden waren verplicht altijd een persoonsbewijs bij zich te hebben.
B
Het grootste deel van de Joden kon de oorlog overleven dankzij de
mogelijkheid om onder te duiken.
C
Joden werden vervolgd omdat ze tegen de nazi's waren en niet op de
NSDAP stemden.
D
Na een razzia werden Joden afgevoerd naar doorgangskamp Westerbork.