Grammatica paragraaf 11 bijwoordelijke bepalingen

Bijwoordelijkebepaling: het laatste zinsdeel van dit jaar.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Bijwoordelijkebepaling: het laatste zinsdeel van dit jaar.

Slide 1 - Slide

Wat gaan wij doen?
1 maken oefentoets
2 Uitleg laatste zinsdeel: de bijwoordelijke bepaling.
3 Verder met Vedder

Slide 2 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Je leert wat dit zinsdeel voor functie  heeft
Hoe je het kunt vinden in de zin

Slide 3 - Slide

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 4 - Open question

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden

Slide 5 - Open question

Wat weet je nog van bepalingen?

Slide 6 - Open question

Op welke vragen geven de bepalingen antwoord?

Slide 7 - Open question

Ik ga morgen om 10 uur naar school. Op welke vraag geeft "morgen" antwoord
A
waar
B
waarom
C
wanneer
D
hoe

Slide 8 - Quiz

Ik ga morgen om tien uur naar school toe.

Op welke vraag geeft "om tien uur" antwoord?
A
wanneer
B
waar
C
hoe laat
D
waarheen

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Link

Wat weet je nu?
  • Wat weet je van de bijwoordelijke bepaling?
  • Hoe vind je dit zinsdeel in de zin?
  • Welke volgorde moet je aanhouden om zinsdelen te zoeken?
timer
2:00

Slide 11 - Slide

Hoe vind je een bijwoordelijke bepaling?
1) Zoek in de zin eerst de zinsdelen in de juiste volgorde.
2) Begin met de persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
3) Daarna ga je zoeken naar de bijwoordelijke bepaling of bepalingen. (er kunnen er meer zijn)
4) Dat zijn  meestal de zinsdelen die je nadat je alle andere zinsdelen hebt gezocht nog een naam moet geven.

Slide 12 - Slide

Wat geeft een bijwoordelijke bepaling aan?
1) Geeft een tijdstip aan
2) Geeft een plaats aan
3) Is een los woordje dat je weg kunt laten: niet, meteen, eindelijk, nooit, ooit etc.
Bijwoordelijke bepaling horen bij redekundig ontleden.



Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Met wie  / ga /  je /wandelen?
In het nest /  liggen  / eieren.
Mijn kleren / liggen / altijd /  op de grond van de slaapkamer.

Door de gladheid  / ben / ik/ gevallen.
Bij de volgende verkiezingen/ stem  / ik  / Groen 
links.
Met wie = bwb
waarin? =  In het nest.
wanneer= altijd
waarop = op de grond van de slaapkamer
waardoor= door de gladheid

waarbij = bij de verkiezingen

Slide 15 - Slide

Volgorde van redekundig ontleden
1) Zoek persoonsvorm
2) Zoek alle andere werkwoorden + pv=wwg
3) Vraag wie/wat+wwg=ow
4) Vraag wie/wat+wwg+ow=lv
5)Vraag aan of voor wie/wat+wwg+ow+lv=mw.vw.
6) bwb= stel een vraag met een W of met een H NIET wie of wat.

Slide 16 - Slide

paragraaf 11
opdrachten
1, 2 en 3

Slide 17 - Slide