Woordenschatquiz

Lola heeft geleerd ASSERTIEF te zijn op haar werk.
A
behulpzaam
B
creatief
C
mondig
D
efficiënt
1 / 26
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lola heeft geleerd ASSERTIEF te zijn op haar werk.
A
behulpzaam
B
creatief
C
mondig
D
efficiënt

Slide 1 - Quiz

Het is een UNICUM dat ons team kampioen is geworden.
A
geruststelling
B
bijzonderheid
C
schande
D
verrassing

Slide 2 - Quiz

Met de vragenlijst worden HIATEN in het onderwijs opgespoord.
A
plaatsen waar iets ontbreekt
B
opvallende zaken
C
misstanden
D
verouderde elementen

Slide 3 - Quiz

Ik schreef abusievelijk jouw naam op in plaats van mijn eigen naam.
A
expres
B
doelbewust
C
bewust
D
bij vergissing

Slide 4 - Quiz

Peter heeft gisteren verteld een kleptomaan te zijn.
A
Iemand die altijd de drang voelt te praten.
B
Iemand die dwangmatig de brievenbus controleert.
C
Iemand die een kick krijgt van stelen.
D
Iemand die angst heeft voor deuren.

Slide 5 - Quiz

desastreus
A
rampzalig
B
impulsief
C
onvoorspelbaar
D
enthousiast

Slide 6 - Quiz

ridiculiseren
A
verkleinen
B
belachelijk maken
C
optimaliseren
D
verdraaien

Slide 7 - Quiz

lucratief
A
vindingrijk
B
waar je geld mee verdient
C
praktisch
D
bruikbaar

Slide 8 - Quiz

Zal ik het even recapituleren?
A
kort samenvatten
B
voorzeggen
C
opnieuw doen
D
afmaken

Slide 9 - Quiz

plausibel
A
aantrekkelijk
B
foutloos
C
aannemelijk
D
ongeloofwaardig

Slide 10 - Quiz

onberispelijk
A
foutloos
B
onwaarschijnlijk
C
onverstaanbaar
D
niet te volgen

Slide 11 - Quiz

fiducie
A
belasting
B
zichtbaarheid
C
ontkenning
D
vertrouwen

Slide 12 - Quiz

duperen
A
verdubbelen
B
benadelen
C
snijden
D
verklaren

Slide 13 - Quiz

consensus
A
conflict
B
houdbaarheid
C
overeenstemming
D
disussie

Slide 14 - Quiz

Wat is hij een FLEEMKOUS!
A
zeur
B
slijmbal
C
bedrieger
D
aantrekkelijk persoon

Slide 15 - Quiz

wederhoor
A
reactie
B
slecht luisteren
C
luisteren naar de tegenpartij
D
negeren

Slide 16 - Quiz

limerick
A
een gedicht
B
een slim persoon
C
een trucje
D
een verrassing

Slide 17 - Quiz

linguïstiek
A
vloeibaarheid
B
taalkunde
C
haarband
D
natuurwetenschap

Slide 18 - Quiz

jargon
A
slaapmiddel
B
kledingstuk
C
woorden die bij een vakgebied horen
D
leugentjes om bestwil

Slide 19 - Quiz

affiniteit
A
aantrekkingskracht
B
verwaarlozing
C
crimineel gedrag
D
vertrouwen

Slide 20 - Quiz

entourage
A
bloemstuk
B
omgeving
C
interesse
D
een populair verschijnsel

Slide 21 - Quiz

empathie
A
interesse
B
vervreemding
C
kennis
D
medeleven

Slide 22 - Quiz

nostalgie
A
ouderwets taalgebruik
B
gevaarlijk gedrag
C
heimwee naar vroeger
D
lichamelijke reactie

Slide 23 - Quiz

pseudoniem
A
allergische reactie
B
schuilnaam
C
een andere betekenis
D
een psycholoog

Slide 24 - Quiz

ethisch
A
wat met schoonheid te maken heeft
B
wat met afkomst te maken heeft
C
wat met goed en kwaad te maken heeft
D
wat met voedsel te maken heeft

Slide 25 - Quiz

accorderen
A
muziek maken
B
overeenkomen
C
openstellen
D
concluderen

Slide 26 - Quiz