Les 5 van de planner (MH1)

Lessonup.app

1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lessonup.app

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Je kennis over de tegenwoordige tijd  (présent) van  de regelmatige werkwoorden is weer opgehaald

- Je kennis over het werkwoord avoir is weer opgehaald

- Je bent bekend met de passé composé  en kunt dit toepassen in de bijbehorende opdrachten

Slide 2 - Slide

We kijken eerst of je het leerwerk goed onder de knie hebt.
1. Wat is de vertaling van het woord:
La grand-mère
A
de oma
B
de opa
C
de neef
D
de nicht

Slide 3 - Quiz

2. Wat is de vertaling van het woord:
pourquoi
A
volgende
B
bij
C
waarom
D
wie

Slide 4 - Quiz

3. Wat is de vertaling van het woord:
rigoler
A
eten
B
lachen
C
praten
D
doorbrengen

Slide 5 - Quiz

4. Wat is de vertaling van het woord:
rencontrer
A
weigeren
B
lol maken
C
praten
D
ontmoeten

Slide 6 - Quiz

5. Wat is de vertaling van het woord:
aout
A
augustus
B
maart
C
mei
D
april

Slide 7 - Quiz

6. Wat is de vertaling van het woord:
longtemps
A
natuurlijk
B
volgende
C
lang (tijd)
D
dit jaar

Slide 8 - Quiz

7. Welk antwoord zou jij geven op de vraag:
Tu as quel âge?
timer
0:45

Slide 9 - Open question

8. Maak een foto van:
Le jardin
timer
1:00

Slide 10 - Open question

Herhaling: De tegenwoordige tijd
Le présent
Om een werkwoord dat eindigd op de letters ER te vervoegen in de tegenwoordige tijd (le présent), neem je drie stappen:

1. Je neemt het hele werkwoord
2. Je haalt ER van het werkwoord af. Wat je overhoudt, noemen we de stam.
3. Je plakt de juiste uitgang achter de stam. 

Bij alle werkwoorden die eindigen op de letters ER doe je hetzelfde!

Slide 11 - Slide

Zet de zin in de verleden tijd en gebruik het werkwoord 'hebben':
Ik speel

Slide 12 - Open question

Zet de zin in de verleden tijd en gebruik het werkwoord hebben:
Wij praten

Slide 13 - Open question

Geloof me... Frans is niets moeilijker!
Ik speel. -> Je joue. 
Ik heb gespeeld. -> J'ai joué.

Wij praten. -> Nous parlons.
Wij hebben gepraat. -> Nous avons parlé.

Deze tijd noemen we de passé composé 

Slide 14 - Slide


- Deel 1: het hulpwerkwoord AVOIR



j'ai
tu as
il / elle / on a
nous avons
vous avez
ils / elles ont

- Deel 2: het voltooid deelwoord



Voorbeelden:
mangé = gegeten
rigolé = gelachen
parlé = gepraat
demandé =gevraagd



Je maakt het voltooid deelwoord door ER weg te halen en er een É voor in de plek te zetten!
De passé composé bestaat uit 2 delen

Slide 15 - Slide

Hoe zeg je dan:
Jullie hebben gelachen
A
Vous rigolez
B
Vous avez rigolé

Slide 16 - Quiz

Zij heeft gevraagd
A
Elle demande
B
Elle a demandé

Slide 17 - Quiz

Hij heeft gepraat
A
Il a parlé
B
Il parle

Slide 18 - Quiz

Wij hebben gegeten
A
Nous avons mangé
B
nous mangeons

Slide 19 - Quiz

In deze video wordt de passé composé nogmaals uitgelegd.  Jullie leren alleen de passé composé van de werkwoorden die eindigen op ER
Online oefenen kan op: 
www.verbuga.eu

Slide 20 - Slide

Les devoirs
Leren:
- vocabulaire A & B
- de getallen t/m 100
- de theorie over de passé composé

Maken:
- opdracht 17, 18, 19 & 20
Online!

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide