Typen vragen oefenen

Examentraining
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 32 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Examentraining

Slide 1 - Slide

Deze les
In deze les gaan we leren hoe we het beste 4 soorten vragen kunnen beantwoorden.

Hoe?

Door in een groep een tekst te lezen en samen de aandachtspunten door te nemen.

Slide 2 - Slide

Typen vragen
• Macro-meso-microvragen
• Hoofdgedachte
• Functie alinea’s
• Type tekst
• Tekststructuur
• Type argumenten (ook open vraag)
• Tekstdoel
• Samenvatting
• Houding auteur

Slide 3 - Slide

Typen vragen
• Kennis-/opzoekvragen (wie wat waar) 
• Verschijnselvragen 
• Vergelijkingsvragen (2 teksten) > ook mc 
• (Citeervragen) 
• Analysevragen > ook mc 
• Evaluatievragen 
• Synthesevragen 
• Samenvattingsvragen (zie deel 3) 

Slide 4 - Slide

Kennisvragen
Vragen die een beroep doen op geheugen of opzoeken in de tekst

Instructiewoorden:
Benoem, beschrijf, citeer, definieer, som op,
selecteer, geef

Vragen als:
wie, wat, welke, hoe, wanneer en waar
 

Slide 5 - Slide

Verschijnselvragen
Vragen over een verschijnsel, vaak met vergelijking met verleden: je noemt bij een verschijnsel altijd hoe het eerst was en hoe het nu is!


Je antwoord heeft twee delen: 
1.Oud staat voor.......
2.Tegenwoordig/vandaag de dag/nu/in onze tijd staat jong voor...... /heeft....


 

Slide 6 - Slide

Vergelijkingsvragen
Vragen waarbij de hoofdtekst vergeleken moet worden met een satelliettekst

• Je noemt altijd de overeenkomsten en verschillen!
• Je antwoord heeft drie delen: 
1.verschil: hoofdtekst 
2.verschil: fragment 
3.overeenkomst

Slide 7 - Slide

Analysevragen
Je moet onderscheid kunnen maken tussen verschillende feiten, opinies, veronderstellingen (hypothese).

Instructiewoorden:
Illustreer, laat zien, relateer, ontrafel, onderscheid, leg uit, deduceer, schets, licht toe, verklaar, rechtvaardig beargumenteer

Vragen als: 
waarom, waardoor, hoe kwam het dat... wat is hetverband tussen... 


Slide 8 - Slide

Evaluatievragen
Je geeft een oordeel over of iets goed of fout, juist of onjuist is
Het gaat over jouw of andermans mening over een
bepaald probleem.

Instructiewoorden evaluatie:
bekritiseer, ondersteun, rechtvaardig, verdedig, vergelijk*, waardeer, voor welke interpretatie valt het meest te zeggen?
* (let op: gaat over verschillen en overeenkomsten tussen zaken)

Slide 9 - Slide

Synthesevragen
Je moet iets unieks of origineels maken.


Instructiewoorden:
categoriseer, componeer, formuleer, herschrijf, maak, ontwerp



Slide 10 - Slide

Opdracht
  • Bekijk een aantal vragen. 
  • Categoriseer ze
  • Overleg zachtjes
timer
10:00

Slide 11 - Slide

Stappenplan vragen
Stap 1: Is het een open vraag of meerkeuzevraag? 
Meerkeuzevraag  zie stappenplan meerkeuzevraag
Open vraag antwoord citeren of formuleren in eigen woorden
Stap 2: soort vraag (macro-, meso-, microniveau) bepalen
Stap 3: vraag- en antwoordstructuur toepassen
Stap 4: vraag en antwoord controleren
Stap 5: inzicht in correctie

Hieronder worden stap 1 t/m 3 toegelicht.

Slide 12 - Slide

Citeren
Citeren: letterlijk iets overnemen/overschrijven Lang stuk: “ De (…) veroverd.”

• Citeer een woordgroep: aantal bij elkaar horende woorden letterlijk overschrijven uit de tekst
• Citeer een woord: 1 woord overschrijven uit de tekst (anders fout)
• Citeer een zin: letterlijk de hele zin overschrijven uit de tekst
• Citeer een zinsgedeelte: vaak het gedeelte van de zin na het signaalwoord overschrijven

Slide 13 - Slide

Eigen woorden
Wat je moet doen staat expliciet vermeld, bijvoorbeeld:
• een begrip toelichten
• een verklaring geven (leg uit?)
• vraag formuleren (vaak wat, hoe, waarom?)
o Tip: zo dicht mogelijk bij de tekst blijven
• Belangrijke werkwoorden (pv) en zelfstandig naamwoorden overnemen uit de tekst
• Vraag herhalen (en later wegstrepen om woordoverschrijding te voorkomen) kan





Slide 14 - Slide

Eigen woorden
N.B. Max aantal woorden  niet overschrijden  antwoord gedeeltelijk goed of woordoverschrijding

Slide 15 - Slide

Soorten vragen
• Macroniveau: niet letterlijk
Bijvoorbeeld vraag over hoofdgedachte
• Mesoniveau: alinea’s met elkaar vergelijken.
Vaak functiewoorden, analyseren van betogen
• Microniveau: op zinsniveau: kijk naar tekstgedeelte
Kijk naar de tekst. Wat is een vraag op macro-, meso- en microniveau?

Slide 16 - Slide

Structuur
  • Vraagstructuur = Vraag in werkwoord (wat je moet doen/actie) + onderwerp + benodigde gegevens
  • Antwoordstructuur = Antwoord in zelfstandig naamwoord of werkwoord + onderwerp + benodigde gegevens

  • Vergelijking: vraagstructuur = antwoordstructuur

Slide 17 - Slide

Structuur
Voorbeelden: 
In alinea 6 kan een kritische lezer een overhaaste generalisatie zien. Leg met verwijzing naar de gegeven argumentatie in de tekst uit waarom een kritische lezer hier die drogreden kan zien. 

V: uitleggen overhaaste generalisatie (+ verwijzing tekst) 
A: uitleg overhaaste generalisatie + verwijzing tekst 

Slide 18 - Slide

Structuur
In zowel de hoofdtekst als tekstfragment 1 wordt een geringe waardering voor historische kennis gesignaleerd. Geef aan hoe beide teksten van elkaar verschillen als het gaat om het ontstaan van deze geringe waardering. Gebruik voor je antwoord niet meer dan 35 woorden.

V: aangeven verschillen tekst 1+2 ontstaan waardering (max. 35 wrd)
A: beschrijving ontstaan tekst 1
• beschrijving ontstaan tekst 2
• beschrijving verschil (max. 35 wrd)


Slide 19 - Slide

Structuur
Leg uit wie of wat met de gletsjer vergeleken wordt en wie of wat met de rijdende auto en leg deze vergelijking uit, in het licht van de tekst. Gebruik voor je antwoord maximaal 25 woorden.

V: uitleggen vergelijking gletsjer + vergelijking auto (tekst!) (max. 25 wrd)
A: uitleg vergelijking gletsjer (tekst!)
• uitleg vergelijking auto (tekst!) (max 25 wrd.)

Check altijd achteraf of je antwoord klopt met de vraag.
Noteer het aantal woorden erachter tussen haakjes.



Slide 20 - Slide

Meerkeuzevraag
• Lees alleen de meerkeuzevraag en niet de antwoorden.
• Bepaal in welk tekstgedeelte je het antwoord moet zoeken.
• Lees dit nauwkeurig door.
• Zoek naar synoniemen, signaalwoorden, antwoordstarters en formuleer je eigen antwoord.
• Lees nu pas de meerkeuze-antwoorden door en streep twee antwoorden weg die zeker fout zijn.
• Lees de laatste twee antwoorden nog een keer nauwkeurig en controleer welk antwoord het beste antwoord geeft op de vraag middels de vraag-antwoordstructuur.
 
Noteer het aantal woorden erachter tussen haakjes.



Slide 21 - Slide

Samenvatten
7 soorten vragen bij reduceren tot een hoofduitspraak
1. Wat is de hoofdgedachte van de alinea/tekstdeel X?
2. Vat het standpunt samen dat de auteur inneemt in alinea X tot en met Y.
3. Wat is de hoofdgedachte van tekst X?
4. Wat is de hoofdvraag waarop tekst X een antwoord probeert te geven? (MC: A t/m D)?
5. Maak een samenvatting van alinea X.
6. Maak een samenvatting van de tekst of tekstdeel in max. X woorden waarin: de aanleiding van het schrijven van een tekst/welke zorg er is/welke conclusie men trekt, duidelijk wordt. (geleide samenvatting: met richtlijnen)
7. Maak een beknopte samenvatting van max. X woorden van de tekst (ongeleide samenvatting)




Slide 22 - Slide

Hoofdgedachte alinea
• De hoofdgedachte in een alinea staat vaak in een kernzin
• Let op voorkeursplaatsen eerste of laatste zin van een alinea
• Als de eerste zin van een alinea een verbinding maakt met de vorige alinea, dan is vaak de tweede zin de kernzin

Als het om een groter tekstdeel gaat, bijv. een deelonderwerp, dan:
• De hoofdgedachte van het deelonderwerp zoeken op voorkeursplaatsen (aan het begin of einde van een alinea) van het tekstdeel
• Soms kun je een zin citeren die de hoofdgedachte weergeeft
• Zo niet, dan in eigen woorden weergeven (wel dicht bij de tekst blijven, woorden overnemen)





Slide 23 - Slide

Standpunt auteur
Bijvoorbeeld in alinea X tot en met Y:
• Voor standpunt auteur zoeken naar:
• Bij ik-vorm tekst: zoek naar ‘signaal’woorden: “ik
• vind…”, “volgens mij…”
• Geen ik-vorm: zoek naar zinnen met een mening (geen feiten)
• Voor het formuleren van het standpunt gebruik je: “Het is .. om…..” “Er wordt...”, “Er moet...” , “We moeten...”






Slide 24 - Slide

Hoofdgedachte tekst
• Meestal in het slot van de tekst
• Bij overtuigende tekst vaak standpunt van de auteur






Slide 25 - Slide

Hoofdvraag tekst
•Soms staat de vraag letterlijk in de inleiding
• Maar meestal een impliciete vraag
: na lezen hele tekst te vinden







Slide 26 - Slide

Samenvatting alinea
• Zoek eerst de kernzin
• Daarna de zinnen die de kernzin ondersteunen
• Overschrijd het aantal woorden niet!







Slide 27 - Slide

Samenvatting tekst(deel) met aandachtspunten
• De aandachtspunten staan in volgorde in de tekst
• Zie stappenplan geleide samenvatting op volgende dia
• Let op! Soms zijn de aandachtspunten in de zin verwerkt, zonder opsommingstekens








Slide 28 - Slide

Samenvatting tekst (ongeleid)
• Alleen de hoofdgedachte met ondersteunende uitspraken
• Hoofdgedachte meestal aan het slot
• Ondersteunende uitspraken op voorkeursplaatsen
• Let op signaalwoorden
• Geleide samenvatting: nummer de informatie-elementen









Slide 29 - Slide

Algemene aandachtspunten
• Geleide samenvatting: neem kernwoorden uit de vraag over (ond + pv). Bij het formuleren van zinnen geen vage verwijzingen (‘die’ of ‘dat’) => concreet onderwerp
• Hoofdgedachte en onderwerp zijn verbonden aan tekstsoort
• Let op signaalwoorden. Vaak de eerste regel van de alinea/opbouw van de tekst
• Gebruik in een samenvatting nooit voorbeelden (bijv. actuele gebeurtenissen)
• Neem zoveel mogelijk woorden (ww. + zelfst. nw) uit de tekst over
• Kijk je antwoorden zelf na met het correctiemodel

Let op het max. aantal woorden. Bij overschrijding aftrek van punten










Slide 30 - Slide

Opdracht
  • Oefen vragen met de stappenplannen ernaast
  • Overleg zachtjes
timer
15:00

Slide 31 - Slide

Evaluatie
Wat behoeft aandacht?

https://quizlet.com/join/jXJHtYWBS

Slide 32 - Slide