2xv H4 week 45 les 1

Welkom!
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  1. Testje Engelse werkwoorden en vd als bnw
  2. Komma en directe/indirecte rede: hoe zat het ook alweer? 
  3. Vragen over huiswerk
  4. Signaalwoorden: herhalen + nieuw
  5. Opdrachten maken en nakijken / werken aan PK

Slide 2 - Slide

Lesdoelen

  • Je kunt Engelse werkwoorden vervoegen.
  • Je kunt op de juiste plekken komma's gebruiken.
  • Je kent de signaalwoorden voor voorbeeld en middel-doel.

Slide 3 - Slide

Test jezelf

Slide 4 - Slide

Engelse werkwoorden schrijf je net als:
A
Sterke werkwoorden
B
Zwakke werkwoorden

Slide 5 - Quiz

Engelse werkwoorden

Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 6 - Quiz

Ons team wordt [coachen] door mijn vader.
A
gecoachet
B
gecoached
C
gecoacht
D
gecoachd

Slide 7 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Mijn 80-jarige oma (appen, tt) elke dag met haar kleinkinderen.
A
appd
B
appt
C
appet
D
apt

Slide 8 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 9 - Quiz

Engelse werkwoorden
Ik heb (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd
C
gepaintballt
D
gepaintbalt

Slide 10 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

1. Hij .................. (racen) afgelopen weekend naar de overwinning.
2. Ik heb de hele serie ...................... (streamen).
3. Hij ............................ (daten) jarenlang met mijn buurmeisje.
4. 'Heb je elke dag je tanden .................... (flossen)?, vroeg de tandarts streng.

Slide 11 - Open question

Ik snap hoe je de Engelse werkwoorden schrijft
A
Ja
B
Ja, maar ik wil nog wat extra instructie
C
Nee, ik snap er nog niet veel van.

Slide 12 - Quiz

Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in:

1. een ................................ (verbazen) blik
2. een ................................ (afknippen) stuk
3. het ................................ (verwonden) dier
4. de ................................ (beïnvloeden) mening).
5. een ................................ (verraden) spion

Slide 13 - Open question

De komma

Slide 14 - Slide

Je schrijft een komma:
A
Als je een pauze hoort en tussen twee persoonsvormen
B
Tussen bijvoeglijke naamwoorden
C
Bij een opsomming en voor- en nadat je iemand aanspreekt
D
Je schrijft een komma bij zowel antwoord A, als B en C.

Slide 15 - Quiz

Verschillen in betekenis
  • Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen
  • Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen

Slide 16 - Slide

Komma - rust in de zin
Voor of na een aanhef of uitroep.
Jesse, kun je dat bord even op tafel zetten, alsjeblieft?
Tussen delen van een opsomming
Ik heb paarden, kippen en koeien.
Tussen twee werkwoorden die niet bij hetzelfde gezegde horen.
Als je zo zeurt, geef ik het je helemaal niet.
Voor de voegwoorden maar, want, mits, omdat, doordat, hoewel, tenzij, zodat.
Mijn oom kreeg een lintje, omdat hij zich dertig jaar ingezet had als vrijwilliger.
Maar: Ik weet zeker dat ik geen lintje krijg.
Voor en na een bijstelling
Willem-Alexander, onze koning, hield een indringende toespraak.
Tussen bn die van plek kunnen wisselen.
Die leuke, lieve leerlingen uit 2x2.

Slide 17 - Slide

In welke zin staat de komma / staan de komma's op de juiste plek?
A
Ik ben te laat omdat, ik me verslapen heb.
B
Ik lust graag ijs, chocola, chips, en taart.
C
Als ik tennis, voetbalt mijn broertje.
D
Peter wil jij de afwas doen?

Slide 18 - Quiz




Directe rede
* Citeer (letterlijk)
* 'Aanhalingstekens'

Directe rede: De docent zei: 'Vul je logboek in!'
'Vul je logboek in!', zei de docent.



Indirecte rede
* In je eigen woorden
* GEEN aanhalingstekens

Indirecte rede: De docent zei dat ik mijn logboek in moest vullen.
Directe/ Indirecte rede

Slide 19 - Slide

Zet in de directe rede:
Ze vroeg huilend hoe het nu verder moet.

Slide 20 - Open question

Vragen over het huiswerk?
  • H4.2 opdracht 11 t/m 17 
  • H4.3 opdracht 22 (citaten verbeteren)

Slide 21 - Slide

Signaalwoorden geven het verband aan

Een tekst zonder signaalwoorden bestaat eigenlijk niet! (Zelfs in boekjes van Nijntje worden signaalwoorden gebruikt).
Zelfs het simpelste woordje 'en' is een signaalwoord.

Ik pakte mijn fiets EN fietste naar school. --> Er wordt iets OPGESOMD!

Slide 22 - Slide

Signaalwoorden 
van voorbeeld
Signaalwoorden 
van reden
Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van middel-doel
om ... te
echter
door middel van
ten tweede
namelijk
bijvoorbeeld
want
zoals
bovendien
omdat
want
maar
daarentegen
ook

Slide 23 - Drag question

Tekstverband
opsomming
tegenstelling
reden

voorbeeld 
middel-doel 
Signaalwoord:
ook, en, bovendien
maar, echter, toch    
want, omdat, daarom   
     
bijvoorbeeld, zoals
om ... te, door middel van, waarmee, daarmee, opdat

Slide 24 - Slide

Weektaak
Wat? H4 opdracht 19 en 20 (blz. 116-117)
Hoe? In je werkboek, gebruik je aantekeningen
Hulp? Steek je hand op
Tijd? 15 minuten
Klaar? Huiswerk nakijken (antwoorden
staan op Classroom), daarna werken aan PK

timer
15:00

Slide 25 - Slide

Vooruitblik
Morgen: werken aan Pecha Kucha
Vrijdag: samengestelde zinnen/voegwoorden, nakijken, oefenen zelftoets
Volgende week:
Woensdag: oefenen voor PW (zelftoets, rood-groenspel)
Donderdag: geen les
Vrijdag: PW

Slide 26 - Slide

15 minuten zelfstandig én stil werken
- Blok 4: opdracht 1, 2, 3, 4 (alleen vraag 1), 5 en 6
- Blok 5: opdracht 1, 2, 3 en 4




Dus ook geen vragen stellen!
Als de timer af is, mag je zachtjes overleggen met je buurman of buurvrouw
Wat niet af is, is huiswerk voor woensdag!
timer
15:00

Slide 27 - Slide