2xv H4 week 45 les 1

Welkom! Ga zitten volgens plattegrond.
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom! Ga zitten volgens plattegrond.

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  1. Testje Engelse werkwoorden en vd als bnw
  2. Komma en directe/indirecte rede: hoe zat het ook alweer? 
  3. Vragen over huiswerk
  4. Signaalwoorden: herhalen + nieuw
  5. Opdrachten maken en nakijken

Slide 2 - Slide

Lesdoelen

  • Je kunt Engelse werkwoorden vervoegen.
  • Je kunt op de juiste plekken komma's gebruiken.
  • Je kent de signaalwoorden voor voorbeeld en middel-doel.

Slide 3 - Slide

Test jezelf

Slide 4 - Slide

Engelse werkwoorden schrijf je net als:
A
Onregelmatige werkwoorden
B
Regelmatige werkwoorden

Slide 5 - Quiz

Engelse werkwoorden

Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 6 - Quiz

Ons team wordt [coachen] door mijn vader.
A
gecoachet
B
gecoached
C
gecoacht
D
gecoachd

Slide 7 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Mijn 80-jarige oma (appen, tt) elke dag met haar kleinkinderen.
A
appd
B
appt
C
appet
D
apt

Slide 8 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

1. Hij .................. (racen) afgelopen weekend naar de overwinning.
2. Ik heb de hele serie ...................... (streamen).
3. Hij ............................ (daten) jarenlang met mijn buurmeisje.
4. 'Heb je elke dag je tanden .................... (flossen)?, vroeg de tandarts streng.

Slide 9 - Open question

Ik snap hoe je de Engelse werkwoorden schrijft
A
Ja
B
Ja, maar ik wil nog wat extra instructie
C
Nee, ik snap er nog niet veel van.

Slide 10 - Quiz

Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in:

1. een ................................ (verbazen) blik
2. een ................................ (afknippen) stuk
3. het ................................ (verwonden) dier
4. de ................................ (beïnvloeden) mening).
5. een ................................ (verraden) spion

Slide 11 - Open question

De komma

Slide 12 - Slide

Je schrijft een komma:
A
Als je een pauze hoort en tussen twee persoonsvormen
B
Tussen bijvoeglijke naamwoorden
C
Bij een opsomming en voor- en nadat je iemand aanspreekt
D
Je schrijft een komma bij zowel antwoord A, als B en C.

Slide 13 - Quiz

Verschillen in betekenis
  • Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen
  • Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen

Slide 14 - Slide

Komma - rust in de zin
Voor of na een aanhef of uitroep.
Jesse, kun je dat bord even op tafel zetten, alsjeblieft?
Tussen delen van een opsomming
Ik heb paarden, kippen en koeien.
Tussen twee werkwoorden die niet bij hetzelfde gezegde horen.
Als je zo zeurt, geef ik het je helemaal niet.
Voor de voegwoorden maar, want, mits, omdat, doordat, hoewel, tenzij, zodat.
Mijn oom kreeg een lintje, omdat hij zich dertig jaar ingezet had als vrijwilliger.
Maar: Ik weet zeker dat ik geen lintje krijg.
Voor en na een bijstelling
Willem-Alexander, onze koning, hield een indringende toespraak.
Tussen bn die van plek kunnen wisselen.
Die leuke, lieve leerlingen uit 2x2.

Slide 15 - Slide

In welke zin staat de komma / staan de komma's op de juiste plek?
A
Ik ben te laat omdat, ik me verslapen heb.
B
Ik lust graag ijs, chocola, chips, en taart.
C
Als ik tennis, voetbalt mijn broertje.
D
Peter wil jij de afwas doen?

Slide 16 - Quiz




Directe rede
* Citeer (letterlijk)
* 'Aanhalingstekens'

Directe rede: De docent zei: 'Vul je logboek in!'
'Vul je logboek in!', zei de docent.



Indirecte rede
* In je eigen woorden
* GEEN aanhalingstekens

Indirecte rede: De docent zei dat ik mijn logboek in moest vullen.
Directe/ Indirecte rede

Slide 17 - Slide

Zet in de directe rede:
Ze vroeg huilend hoe het nu verder moet.

Slide 18 - Open question

Vragen over het huiswerk?
  • H4.2 opdracht 11 t/m 17 
  • H4.3 opdracht 22 (citaten verbeteren)

Slide 19 - Slide

Signaalwoorden geven het verband aan

Een tekst zonder signaalwoorden bestaat eigenlijk niet! (Zelfs in boekjes van Nijntje worden signaalwoorden gebruikt).
Zelfs het simpelste woordje 'en' is een signaalwoord.

Ik pakte mijn fiets EN fietste naar school. --> Er wordt iets OPGESOMD!

Slide 20 - Slide

Tekstverband
opsomming
tegenstelling
reden

voorbeeld 
middel-doel 
Signaalwoord:
ook, en, bovendien
maar, echter, toch    
want, omdat, daarom   
     
bijvoorbeeld, zoals
om ... te, door middel van, waarmee, daarmee, opdat

Slide 21 - Slide

Verband: middel doel
Ik slik elke dag een vitaminepil, opdat ik deze winter geen griep
krijg.
Ik slik elke dag een vitaminepil om te voorkomen dat ik griep krijg.
Met behulp van een grafische rekenmachine kun je ingewikkelde opgaven oplossen.

Slide 22 - Slide

Verband: voorbeeld
In de kantine kun je verschillende broodjes kopen, bijvoorbeeld/zoals pistolets met kaas of bruine bollen met salami.
Sommige gewoontes zijn slecht voor je gezondheid, denk aan varen en alcohol drinken.

Slide 23 - Slide

Signaalwoorden 
van voorbeeld
Signaalwoorden 
van reden
Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van middel-doel
om ... te
echter
door middel van
ten tweede
namelijk
bijvoorbeeld
want
zoals
bovendien
omdat
want
maar
daarentegen
ook

Slide 24 - Drag question

Weektaak
Wat? H4 opdracht 19 en 20 (blz. 116-117)
Hoe? In je werkboek, gebruik je aantekeningen
Hulp? Steek je hand op
Tijd? 15 minuten
Klaar? Huiswerk nakijken (antwoorden
staan op Classroom), daarna werken aan PK

timer
15:00

Slide 25 - Slide

Vooruitblik
Morgen: werken aan Pecha Kucha
Vrijdag: samengestelde zinnen/voegwoorden, nakijken, oefenen zelftoets
Volgende week:
Woensdag: oefenen voor PW (zelftoets, rood-groenspel)
Donderdag: geen les
Vrijdag: PW

Slide 26 - Slide

15 minuten zelfstandig én stil werken
- Blok 4: opdracht 1, 2, 3, 4 (alleen vraag 1), 5 en 6
- Blok 5: opdracht 1, 2, 3 en 4




Dus ook geen vragen stellen!
Als de timer af is, mag je zachtjes overleggen met je buurman of buurvrouw
Wat niet af is, is huiswerk voor woensdag!
timer
15:00

Slide 27 - Slide

(Engelse werkwoorden)
Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 28 - Quiz

Engelse werkwoorden
Ik heb (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd
C
gepaintballt
D
gepaintbalt

Slide 29 - Quiz