This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
1 Zet een komma tussen twee werkwoorden van verschillende zinnen.
2 Gebruik een komma tussen bijvoeglijke naamwoorden die je kunt omruilen.
3 Zet een komma tussen delen van een opsomming (NIET voor en of of)
4 Zet een komma voor een signaalwoord als want, maar etc.
5 Zet een komma na een naam, aanhef of uitroep aan het begin of einde van een zin.
We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.