deze werkwoorden kunnen een mv hebben
aanbieden, afstaan, bezorgen, bieden, brengen, geven, gunnen, leveren, nalaten, overdragen, overhandigen, schenken, sturen, toedienen, toereiken, toestaan, toesturen, toewijzen, uitreiken, vergoeden, verschaffen; berekenen, betalen, lenen, uitlenen, verkopen; afnemen, afpakken, beletten, besparen, onthouden, ontnemen; schuldig zijn, verschuldigd zijn. berichten, doorbellen, faxen, meedelen, melden, schrijven, seinen, telefoneren, telegraferen, toeroepen, vertellen, zeggen; (lof) toezwaaien, vergeven, verwijten, zweren; (de weg) wijzen, tonen, laten zien; smeken, verzoeken, vragen ('de vraag stellen' en 'verzoeken'); antwoorden; bevelen, gelasten, opdragen, opleggen, voorschrijven; aanbevelen, aanraden, afraden, voorstellen ('een voorstel doen'); beloven; leren.