E
en zin verdeel je volgens een aantal stappen in zinsdelen:
1. De persoonsvorm is één zinsdeel
2. Alles wat voor de persoonsvorm staat vormt één zinsdeel
3. Alle andere werkwoorden + pv vormen samen één zinsdeel
4. Alle woorden die samen voor de persoonsvorm zouden kunnen staan, vormen samen één zinsdeel.