Unité 4 - Bijwoord

Het bijwoord
unité 4 - 3VWO
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Het bijwoord
unité 4 - 3VWO

Slide 1 - Slide

Wat is een bijwoord?
Een bijwoord zegt iets over een:

- werkwoord
- bijvoeglijk naamwoord
- ander bijwoord
- hele zin 

Slide 2 - Slide

Hoe maak je een bijwoord?

Uitgangspunt = het bijvoeglijk naamwoord

a. Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op een klinker? Maak dan het bijwoord door  ment erachter te zetten.
Dus: 
vrai (bijvoeglijk naamwoord) wordt vraiment = bijwoord


Slide 3 - Slide

b. Eindigt het bijvoeglijk naamwoord niet op een klinker?
Neem de vrouwelijke vorm als uitgangspunt:
Dus heureux wordt heureuse 
Bijwoord: heureusement.
Seul wordt seule, het bijwoord: seulement

Slide 4 - Slide

Tu es sûr que c'est un bon restaurant?
Bon zegt iets over un restaurant en is dus een:
A
een bijvoeglijk naamwoord.
B
een bijwoord

Slide 5 - Quiz

Elle travaille bien.
Bien is een:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Quiz

Je maakt een bijwoord door....... achter het bijvoeglijk naamwoord te zetten.

Slide 7 - Open question

Exact wordt als bijwoord?

A
exactement
B
exactment

Slide 8 - Quiz

Direct wordt........?
A
directment
B
directement

Slide 9 - Quiz

Courageux wordt........?
A
courageuxement
B
courageusement

Slide 10 - Quiz

Maak van het woord tussen haakjes een bijwoord.
Je vais manger................. (rapide)

Slide 11 - Open question

Maak het goede bijwoord.
J'ai ...(seul)....demandé un thé. C'est tout.

Slide 12 - Open question

Maak het goed bijwoord.
Tu dois ........(absolu) regarder ce film.

Slide 13 - Open question

Nu zelf:
heureux wordt

Slide 14 - Open question

libre wordt

Slide 15 - Open question

normal wordt

Slide 16 - Open question

onregelmatige vormen

Slide 17 - Slide

Kies de juiste vorm:
Sophie parle bon/bien anglais.
A
bien
B
bon

Slide 18 - Quiz

mauvais wordt

Slide 19 - Open question

j'aime ........ voyager en train (meilleur)

Slide 20 - Open question

........., mon père a acheté quatre billets pour le match. Tu veux venir? (gelukkig)

Slide 21 - Open question

Dus....
1. Een bijwoord maak je door MENT achter het bijvoeglijk naamwoord te zetten.
Als het bijvoeglijk naamwoord niet op een klinker (e,a,u,i,o) eindigt, maak je het eerst vrouwelijk.
2. LET OP: Je hebt onregelmatige vormen.

Slide 22 - Slide