This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Het bijwoord
étape 5 klas 3tl
Slide 1 - Slide
Wat is een bijwoord?
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Bijvoorbeeld: De goede film. ( goed is bijvoeglijk naamwoord)
Een bijwoord zegt is over een ander woord (meestal een werkwoord)
Bijvoorbeeld: Jan werkt goed. ( werken is het werkwoord)
Slide 2 - Slide
Een bijwoord zegt iets over:
1. Een werkwoord. Wij richten ons vooral op deze mogelijkheid.
2. Een ander bijwoord
3. Een bijvoeglijk naamwoord.
4. Een hele zin.
Slide 3 - Slide
Hoe maak je een bijwoord?
Voor het maken van het bijwoord, gebruik je het bijvoeglijk naamwoord.
a. Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op een klinker? Maak dan het bijwoord door ment erachter te zetten.
Dus:
vrai (bijvoeglijk naamwoord) wordt vraiment ( bijwoord)
Slide 4 - Slide
b. Eindigt het bijvoeglijk naamwoord niet op een klinker?
Dan maak je het bijvoeglijk naamwoord eerst vrouwelijk.
Dus heureux wordt heureuse
Het bijwoord wordt dan heureusement.
Seul wordt seule, het bijwoord wordt dan seulement
Slide 5 - Slide
Bijwoorden met een eigen vorm.
bon wordt bien = goed
meilleur wordt mieux = beter
mauvais wordt mal = slecht
Slide 6 - Slide
Tu es sûr que c'est un bon restaurant? Bon zegt iets over un restaurant en is dus een:
A
een bijvoeglijk naamwoord.
B
een bijwoord
Slide 7 - Quiz
Elle travaille bien. Bien is een:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
Slide 8 - Quiz
Dus....
1. Een bijwoord maak je door MENT achter het bijvoeglijk naamwoord te zetten. Als het bijvoeglijk naamwoord niet op een klinker (e,a,u,i,o) eindigt, maak je het eerst vrouwelijk.
2. Je hebt bijzondere gevallen.
Slide 9 - Slide
Je maakt een bijwoord door....... achter het bijvoeglijk naamwoord te zetten.
Slide 10 - Open question
Exact wordt als bijwoord?
A
exactement
B
exactment
Slide 11 - Quiz
Direct wordt........?
A
directment
B
directement
Slide 12 - Quiz
Courageux wordt........?
A
courageuxement
B
courageusement
Slide 13 - Quiz
Maak van het woord tussen haakjes een bijwoord. Je vais manger................. (rapide)
Slide 14 - Open question
Maak het goede bijwoord. J'ai ...(seul)....demandé un thé. C'est tout.
Slide 15 - Open question
Maak het goed bijwoord. Tu dois ........(absolu) regarder ce film.
Slide 16 - Open question
Kies de juiste vorm: Sophie parle bon/bien anglais.
A
bien
B
bon
Slide 17 - Quiz
Nu zelf: heureux wordt
Slide 18 - Open question
libre wordt
Slide 19 - Open question
normal wordt
Slide 20 - Open question
bon wordt
Slide 21 - Open question
Schrijf hieronder of je deze les over het bijwoord hebt begrepen.