Klas 3 zins en woordontleding

Hoe vind je de persoonsvorm?
1 / 25
next
Slide 1: Open question
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 1 - Open question

Hoe vind je het onderwerp? Welke vraag stel je?

Slide 2 - Open question

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 3 - Mind map

Wat is het onderwerp? Op het Gooise Lyceum heeft iedere leerling een laptop.
A
Op het Gooische Lyceum
B
heeft
C
een laptop
D
iedere leerling

Slide 4 - Quiz

Wat is het onderwerp? In de herfstvakantie ga ik parachute- springen op Texel
A
in de herfstvakantie
B
Ik
C
op Texel
D
ga springen

Slide 5 - Quiz

Zaterdag koop ik nieuwe voetbalschoenen. Welk zinsdeel is nieuwe voetbalschoenen?
A
lijdend voorwerp
B
onderwerp

Slide 6 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Klas 2 leert het lijdend voorwerp vinden.
A
Klas 2
B
leert
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 7 - Quiz

Het meewerkend voorwerp...
A
aan wie of voor wie
B
wie + gezegde + onderwerp
C
wat + gezegde + onderwerp
D
is altijd een voorwerp

Slide 8 - Quiz

Meewerkend voorwerp is: Jan heeft dat geheim aan Merel verteld.
A
heeft
B
heeft verteld
C
dat geheim
D
aan Merel

Slide 9 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp? Zou je mij het boek Boy willen geven?
A
Zou
B
je
C
mij
D
Boy

Slide 10 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp? De othodontist verwijdert alle lijmresten van mijn tanden.
A
de orthodontist
B
geen meewerkend voorwerp
C
van mijn tanden

Slide 11 - Quiz

Ik
heb
een boek
gekocht.
Onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
persoonsvorm

Slide 12 - Drag question

bijwoordelijke bepaling
Mijn iPad
heb
ik
het tweede uur
aan Joey
uitgeleend.

Slide 13 - Drag question

De aardige biologieleraar gaf ons tijdens de les dit boek. Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
tijdens de les
B
de biologie-leraar
C
dit boek

Slide 14 - Quiz

Ik help hem.
Ik zie haar.
Wij geven jullie iets.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 15 - Drag question

Noem de drie lidwoorden

Slide 16 - Open question

Hoe vind je het zelfstandig naamwoord in een zin?

Slide 17 - Open question

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 18 - Quiz

Jan, Piet en Klaas gaan fietsen. De zelfstandige naamwoorden zijn:
A
gaan fietsen
B
Jan, Piet , Klaas
C
Klaas en fietsen

Slide 19 - Quiz

Zelfstandig naamwoord
Geen zelfstandig naamwoord
vandaag
verstandkies
naar
angst
school
huis
over
over
film
verwend
School

Slide 20 - Drag question

Wat is/zijn de bijvoeglijke naamwoorden? De oude man werd boos
A
De oude man
B
oude , boos
C
werd boos
D
man

Slide 21 - Quiz

Wat is/zijn de bijvoeglijke naamwoorden? Een gekookte aardappel ligt in de oude pan.
A
aardappel
B
ligt gekookt
C
gekookt oude
D
oude pan

Slide 22 - Quiz

Wat is/zijn de persoonlijk voornaamwoord (en). Hij is van haar , niet van ons
A
hij haar
B
hij haar ons
C
haar ons
D
hij ons

Slide 23 - Quiz

Wat voor soort is "dat" in de volgende zin? Dat boek heb ik nu uit.
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 24 - Quiz

Welk woordsoort is "welke"in de volgende zin. Welke boeken heb jij gelezen?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
voorzetsel

Slide 25 - Quiz