This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Bereken de volgende sommen (1 milliliter = 20 druppel)
15 milliliter = druppels
20 milliliter = druppels
75 milliliter = druppels
250 milliliter = druppels
Bereken de volgende sommen (1 milliliter = 20 druppel)
50 druppels = milliliter
110 druppels= milliliter
1020 druppels = milliliter
31000 druppels = milliliter
timer
2:00
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Een zakje van 200 ml infuusvloeistof moet in 90 minuten inlopen. (1 ml = 20 druppels) Wat is de druppelsnelheid per minuut? (afronden op heel getal)
Slide 6 - Open question
Een patiënt krijgt 2 liter sondevoeding per 14 uur. (1 ml = 16 druppels) Hoeveel druppels per minuut moet deze patiënt krijgen? (afronden op heel getal)
Slide 7 - Open question
Slide 8 - Slide
Dhr K heeft een infuus dat loopt 1 uur en 30 minuten met een snelheid van 2 milliliter per minuut. (1 ml = 20 druppels) Hoeveel druppels zijn ingelopen na 1,5 uur?
Slide 9 - Open question
Mevrouw J heeft een infuus nacl 0.9% die loopt 33 druppels per minuut. Hoeveel ml is er ingelopen na 3,5 uur tijd.
Slide 10 - Open question
Slide 11 - Slide
Een patiënt krijgt sondevoeding via een voedingspomp. Afgesproken is De patiënt krijgt 2,5 liter. Dit moet in 12 uur tijd inlopen. Op hoeveel ml / uur stel je de pomp in? (Afronden op hele ml)
Slide 12 - Open question
Dhr S krijgt NaCl 0,9% via de pomp. In 4 uur tijd wordt er 500 ml aan hem toegediend. Wat is de pompstand?
Slide 13 - Open question
Slide 14 - Slide
De spuitenpomp van meneer G staat op stand 2.5 en in de spuit zit 50 ml. Na hoeveel uur is de spuit leeg?
Slide 15 - Open question
Mw R krijgt een AB infuus. Het zakje van 200ml staat op stand 100. Na hoeveel tijd is het zakje leeg?