This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Practicum
Wanneer breekt een lichtstraal en wanneer weerkaatst een lichtstraal?
Aandachtspunt:
Richt de lichtstraal!
Slide 1 - Slide
lichtstralen
een lichtstraal is altijd een rechte lijn.
Slide 2 - Slide
Randstralen
= Lichtstralen
Zichtlijnen
GEEN lichtstralen
Slide 3 - Slide
lichtstraal
teruggekaatste lichtstraal tekenen.
Slide 4 - Slide
Lichtstralen
Slide 5 - Slide
Lichtspectrum
Slide 6 - Slide
Verdiepend: lichtspectrum
Slide 7 - Slide
Is een rode tomaat altijd rood of een gele banaan altijd geel?
Voorwerpen kaatsen licht terug, maar alleen de eigen kleur. Daardoor zie je bijvoorbeeld de groene kleur van gras omdat alleen de groene kleur uit het lichtspectrum terugkaatst.
Slide 8 - Slide
Spiegelwet
Slide 9 - Slide
Spiegelwet
Slide 10 - Slide
Spiegelbeeld
Spiegelbeeld is een virtueel beeld (niet echt)
Voorwerpafstand = afstand van beeld tot spiegel
Beeldafstand = afstand van spiegelbeeld tot spiegel
Voorwerpafstand = beeldafstand
Slide 11 - Slide
Spiegelbeelden zien
Spiegelbeeld:
Virtueelbeeld wat achter de spiegel is niet echt.
Slide 12 - Slide
InfraRood en UltraViolet
Slide 13 - Slide
Positieve en negatieve lenzen
positieve: bolle lenzen --> werken convergerend
negatieve: holle lenzen --> werken divergerend
Slide 14 - Slide
Positieve lenzen:
Deze zijn in het midden het
dikst en hebben een vergrotende werking (bolle lenzen).
Slide 15 - Slide
Negatieve lenzen:
In midden dunst en hebben een verkleinende werking (holle lenzen).
Slide 16 - Slide
Lenzenformule
Met behulp van constructie kun je de beeldafstand, voorwerpafstand of brandspuntsafstand van een lens bepalen.
Slide 17 - Slide
Hoofdstuk 5 P3
De drie constructie lijnen kan je dus gebruiken om een beeld te maken
Slide 18 - Slide
Bijziend
Verziend
Holle lenzen
Bolle lenzen
Basisstof 3 - Ogen
Slide 19 - Slide
Accommoderen (scherp stellen)
Slide 20 - Slide
Bijziendheid
2
4
3
5
1
Slide 21 - Slide
Bijziendheid
1
Slide 22 - Slide
Verziendheid
2
1
Slide 23 - Slide
Verziendheid
2
4
3
5
1
Slide 24 - Slide
Wat gebeurt er met zichtbaar licht dat op een zwart gordijn valt?
A
Het wordt doorgelaten
B
Het wordt geabsorbeerd
C
Het wordt weerkaatst
Slide 25 - Quiz
Waaruit bestaat wit licht?
A
Geen enkele kleur.
B
Alle kleuren van de regenboog.
C
Wit licht bestaat niet
D
Dat kan verschillend zijn
Slide 26 - Quiz
De schaduw aan de linker en rechterkant noem je
A
Kernschaduw
B
Lichtschaduw
C
Halfschaduw
D
Randstralen
Slide 27 - Quiz
Wat houdt de spiegelwet in?
A
Hoek van inval = van de normaal af
B
Hoek van inval = naar de normaal toe
C
Hoek van reflectie = naar de normaal toe
D
Hoek van inval = hoek van terugkaatsing
Slide 28 - Quiz
Een spiegelbeeld is een virtueel beeld. Wat betekent ‘virtueel beeld’?
A
Het beeld bestaat alleen in de spiegel.
B
Het beeld is gelijk aan de werkelijkheid.
C
Het beeld is verkleind en staat op zijn kop.
D
Het beeld is zichtbaar op een scherm.
Slide 29 - Quiz
[53] Welke kleur heeft het filter bij B?
A
Wit filter
B
Zwart filter
C
Rood filter
D
Paars filter
Slide 30 - Quiz
wat gebeurt er met de kleuren licht die niet door een filter worden doorgelaten?
A
deze worden door het filter weerkaatst
B
deze worden door het filter geabsorbeerd
C
deze krijgen de zelfde kleur als het filter
Slide 31 - Quiz
Zwarte voorwerpen absorberen licht:
A
heel goed en blijven daardoor lang koel.
B
heel goed en worden daardoor snel warm.
C
heel slecht en blijven daardoor lang koel.
D
heel slecht en worden daardoor snel warm.
Slide 32 - Quiz
Welke 2 soorten licht van het spectrum kunnen we niet zien?
A
We kunnen alle soorten licht zien.
B
IR en UR
C
IR en UV
Slide 33 - Quiz
Welke straling voel je als warmte?
A
Infrarode straling
B
UV straling
C
UV + Infrarode straling
D
Zichtbaar licht
Slide 34 - Quiz
Wat is een Infrarood lamp?
A
Een lamp om bruine huid van te krijgen
B
Een lamp om warmte mee te geven
C
Een lamp om mee te spiegelen
D
Een lamp om zwart licht mee te schijnen
Slide 35 - Quiz
Zie de lenzen hiernaast.
A
Beiden zijn positief.
B
Beide zijn negatief.
C
A = positief en
B = negatief
D
A = negatief
B = positief
Slide 36 - Quiz
Welke lenzen zijn positieve lenzen? Er zijn meer antwoorden mogelijk.
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 37 - Quiz
Om bij een bolle lens het beeld te construeren, moet je eerst de lichtstraal tekenen die door ....... van de lens gaat.
A
de bovenkant
B
de onderkant
C
het brandpunt
D
het midden.
Slide 38 - Quiz
Stappenplan en randvoorwaarden om beeld te construeren bij positieve lenzen.
Slide 39 - Open question
Stappenplan en randvoorwaarden voor het construeren van virtueel beeld.
Slide 40 - Open question
Verziend en bijziend
A
Verziend: ver onscherp en dichtbij onscherp
B
Bijziend: veraf scherp en dichtbij onscherp
C
Verziend: veraf onscherp en dichtbij scherp
D
Bijziend: veraf onscherp en dichtbij scherp
Slide 41 - Quiz
Een oogafwijking kan hersteld worden mbv bril of lenzen Welk oog (1 of 3) hoort bij iemand die moeite heeft met lezen? Is deze persoon dan verziend of bijziend? En met welke bril (A of B) kan zij toch weer goed lezen?