This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Persoonsvorm/zwakke en sterke werkwoorden
Werkwoordspelling les 1
Slide 1 - Slide
Vandaag
Lesdoelen:
Je kan persoonsvormen in de tt en vt (=PVTT/PVVT) juist spellen
Je weet het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden
Programma:
Klassikaal opdracht 1 pp.116 OB
Instructie PVTT/PVVT
Aan de slag
Slide 2 - Slide
Klassikaal
Opdracht 1 pp.116 OB
Slide 3 - Slide
Spellen van werkwoorden?
Als je wilt weten hoe je een werkwoord spelt, dan kijk je eerst of het een ....is.
Persoonsvorm: wij lopen naar school
Voltooid deelwoord: wij hebben naar schoolgelopen
Onvoltooid deelwoord: lopendgingen we naar school
Slide 4 - Slide
Persoonsvorm(PV)
Je vind de persoonsvorm door?
De zin in een andere tijd te zetten:ik fiets naar huis->ik fietste naar huis.
De zin van enkelvoud naar meervoud veranderen: Ik fiets naar huis-> wij fietsen naar huis.
De zin vragend te maken: Ik fiets naar huis->fiets ik naar huis?
Slide 5 - Slide
Persoonsvorm tegenwoordige tijd(PVTT)
Als de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd staat, zijn er 3 mogelijkheden:
Ik-vorm en jij/je achter de pv: alleen de stam: ik fiets naar school->word je niet moe?
Jij vóór de pv en hij/zij/het: stam+ t: jij loopt elke dag naar huis-> hij fietstelke dag naar huis.
Wij/jullie/zij: hele ww: julliefietsennaar huis.
Slide 6 - Slide
Persoonsvorm tegenwoordige tijd(PVTT)
LET OP: soms verandert er nog meer in de spelling!!
Als een werkwoord (WW) met een korte klank twee dezelfde medeklinkers heeft dan verdwijnt één : pakken-> zij pakt/ikpak.
Als een WW -en eindigt op één medeklinker dan verdubbelt de klinker (klank blijft lang):raken-> ikraak/zij raakt.
De zverandert meestal in een s en een v in f -> kiezen -ik kies.
Slide 7 - Slide
Persoonsvorm verleden tijd (PVVT)
Als de persoonsvorm (pv) in de verleden tijd staat, kijk je eerst of je maken hebt met zwak of sterk werkwoord.
Bij een sterk werkwoord verandert de klank in de VT : enkelvoud ik roep-> ik riep-> oe wordt ie. Meervoud= ik -vorm VT+ en->liep-liepen
Bij een zwak werkwoord blijft de klank hetzelfde: ik snoep- ik snoepte-> oe blijft oe,maar wat verandert er wel?
Slide 8 - Slide
Persoonsvorm verleden tijd (PVVT)
Regels bij een zwak werkwoord:
In het enkelvoud: stam + de óf te.
In het meervoud: stam+ den óf ten.
Door 'tsexy fokschaapje te gebruiken, achterhaal je welke werkwoorden eindigen op te(n) óf de(n)-> fietsen/ik fiets/ik fietste. Is de laatste letter van de stam een d of eent dan wordt deze verdubbeld-> voeden/ik voed/ik voedde.
Let op: net als bij TT ook in VT soms te maken met verdubbeling ofverenkeling van letters (bestellen-bestelde/ raken -raakte)
Slide 9 - Slide
Aan de slag
Wat? Opdracht 2 en 3 pp. 116 OB.
Hoe? Zelfstandig en stil.
Tijd? 10 minuten.
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs.
Klaar? Laat de opdrachten zien en neem een antwoordblad mee om na te kijken. Daarna verder met numo.
timer
10:00
Slide 10 - Slide
Huiswerk
Maak opdracht 2 en 3 af voor zover nog niet af in de les. Verder maak je 4 t/m 9 pp. 116-117 OB.
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Voltooid en onvoltooid deelwoord
Werkwoordspelling les 2
Slide 13 - Slide
Vandaag
Lesdoelen:
Je kan voltooide en onvoltooide deelwoorden juist spellen
Je kan onregelmatige werkwoorden herkennen en juist spellen
Je kent de regels van Engelse werkwoorden en kunt deze toepassen
Programma:
Wat weet je?
Huiswerk nakijken opdracht 2 t/m 9 pp. 116-117 OB
Instructie voltooid en onvoltooid deelwoord, onregelmatige werkwoorden en Engelse woorden
Aan de slag
Slide 14 - Slide
werkwoordspelling tegenwoordige tijd
A
Hij liep naar huis
B
Hij loopt naar huis
Slide 15 - Quiz
Afgelopen weken ... (besteden, VT) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden
Slide 16 - Quiz
Welke werkwoord is een sterk werkwoord?
A
rijden
B
dwalen
C
redden
D
glanzen
Slide 17 - Quiz
Welk antwoord heeft alleen maar de sterke werkwoorden?
A
beginnen, bieden, bijten en blazen
B
kijken, klagen, kosten, krabben
C
mailen, masseren, melden, mompelen
D
raden, regeren, roepen en ruiken
Slide 18 - Quiz
Nakijken
Opdracht 2 t/m 9 pp. 116-117 OB.
Kom met je schrift bij me langs, laat de opdrachten zien en neem een antwoordblad mee om na te kijken. Als je klaar bent met nakijken, ga je verder werken in numo!
timer
5:00
Slide 19 - Slide
Voltooid en onvoltooid deelwoord
Voltooid deelwoord (VD)?
Geeft vaak aan dat de handeling is afgelopen (voltooid)
Komt voor met een vorm van hebben, zijn of worden.
begint vaak met ge / be / ver en staat aan het einde van de zin.
eindigt op een t / d / en
Slide 20 - Slide
Voltooid deelwoord?
A
fiets
B
gefietst
C
fietste
D
gefietsd
Slide 21 - Quiz
Voltooid en onvoltooid deelwoord
Hoe maak ik een voltooid deelwoord?
Sterk werkwoord? Dan eindigt het VD vaak op -en!
Zitten - Ik zat - Ik hebgezeten
Slide 22 - Slide
Voltooid en onvoltooid deelwoord
Hoe maak ik een voltooid deelwoord (VD)?
Zwak werkwoord? Dan eindigt het VD vaak op -d of -t!
Gebruik 't sexy fokschaapje: haal -en van het hele werkwoord af en kijk naar de laatste letter:
Wél in 't sexyfokschaapje? > +t
Níet in 't sexyfokschaapje? > +d
Slide 23 - Slide
Hij heeft haar (schoppen, VT)
A
geschoppt
B
geschoppd
C
geschopt
D
geschopd
Slide 24 - Quiz
Bijzonderheden voltooid deelwoord(VT)
Werkwoorden die al beginnen met ge-, be-, ver-, ont- en er- krijgen geen extra voorvoegsel!
Scheidbare werkwoorden krijgen bij VT ge- tussen de scheidbare delen!
Sommige samengestelde werkwoorden zijn niet scheidbaar!
Gebruik een trema als klinkers botsen!
Slide 25 - Slide
Zij heeft iets (ontdekken... vul de juiste vorm van het VD).
Slide 26 - Open question
De docent heeft de regel (afschaffen....vul de juiste vorm van het , VD)
Slide 27 - Open question
Jan heeft vroeger (handballen...vul de juiste vorm van het VD)
Slide 28 - Open question
Die opmerking heeft haar (ergeren...vul de juiste vorm van het VD).
Slide 29 - Open question
Voltooid en onvoltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord
Geeft aan dat de handeling nog bezig is (onvoltooid).