Je leert dat kernstraling schade kan veroorzaken in atomen en moleculen;
Je leert wat het verband is tussen de tijd en de sterkte van een radioactieve bron.
Slide 4 - Slide
Doordringend vermogen
Alfastraling: klein doordringend vermogen.
Bètastraling: groter doordringend vermogen
Gammastraling: groot doordringend vermogen.
Ander woord voor doordringend vermogen is dracht.
Slide 5 - Slide
Ioniserend vermogen
Ioniserende straling is straling die schade veroorzaakt aan atomen en moleculen van de stof waar het doorheen gaat.
Alfastraling: groot ioniserend vermogen.
Bètastraling: kleiner ioniserend vermogen
Gammastraling: klein ioniserend vermogen.
Slide 6 - Slide
De verschillende soorten straling hebben een verschillend doordringend vermogen. Welke stralingssoort gaat wel door de opperhuid heen, maar bereikt niet de organen?
A
Alfastraling
B
betastraling
C
gammastraling
Slide 7 - Quiz
Niet alle soorten straling zijn even gevaarlijk.
Welke straling is het minst gevaarlijk bij bestraling van buitenaf?
A
Alfastraling
B
Betastraling
C
Gammastraling
Slide 8 - Quiz
Halveringsdikte
Gammastraling kan heel ver in een stof doordringen. Een maat voor het doordringend vermogen van gammastraling is de halveringsdikte.
Slide 9 - Slide
Halfwaardetijd
De hoeveelheid radioactieve stof wordt na verloop van tijd steeds kleiner.
De halfwaardetijd is van een radioactieve stof is de tijd die het duurt totdat nog de helft van de instabiele atoomkernen over is.
Een ander woord voor halfwaardetijd is halveringstijd.
Slide 10 - Slide
Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.
Zoek de halveringstijd op.
Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.
Slide 11 - Slide
Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.
1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen
2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.
Tijd (dagen)
0
Massa (mg)
32
Slide 12 - Slide
Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.
1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen
2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.
Tijd (dagen)
0
8
Massa (mg)
32
Slide 13 - Slide
Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.
1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen
2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.
Tijd (dagen)
0
8
Massa (mg)
32
16
Slide 14 - Slide
Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.
1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen
2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.
Tijd (dagen)
0
8
16
Massa (mg)
32
16
Slide 15 - Slide
Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.
1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen
2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.
Tijd (dagen)
0
8
16
Massa (mg)
32
16
8
Slide 16 - Slide
Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.
1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen
2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.
Tijd (dagen)
0
8
16
24
Massa (mg)
32
16
8
Slide 17 - Slide
Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.
1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen
2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.
Tijd (dagen)
0
8
16
24
Massa (mg)
32
16
8
4
Slide 18 - Slide
Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.
1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen
2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.
Tijd (dagen)
0
8
16
24
32
Massa (mg)
32
16
8
4
Slide 19 - Slide
Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.
1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen
2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.
Tijd (dagen)
0
8
16
24
32
Massa (mg)
32
16
8
4
2
Slide 20 - Slide
Je hebt 90 gram stikstof-13. a. Wat is de halfwaardetijd van stikstof-13? b. Na hoeveel minuten heb je nog maar 2,8 gram stikstof-13 over?