Les 19-3 (online)

Guten Morgen!
Dienstag, 19. März 2024
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Guten Morgen!
Dienstag, 19. März 2024

Slide 1 - Slide

Heute
  • Check-in
  • Vooruitblik
  • Toetsstof
  • Grammatica herhalen
  • Oefenen

Slide 2 - Slide

Hoe gaat het met je?
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

Vooruitblik
Vandaag (2 lesuren)
Herhaling grammatica, oefenen
woensdag 19 maart (1 lesuur)
Online oefenen
dinsdag 26 maart (2 lesuren)
Lezen, oefenen, zelfstandig leren
donderdag 4 april
Toets

Slide 4 - Slide

Toetsstof
Lektion 10, 11 und 12

Lernwortschatz (AB S. 12, 19 & 26) & 
Grammatik (KB S. 22 & 23)

Slide 5 - Slide

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het
Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval
u
haar
hem
het
jou
ons
jullie
hen
mij
Sie
uns
ihn
euch
dich
sie
es
sie
mich

Slide 6 - Drag question

Personalpronomen: Dativ und Akkusativ
(persoonlijk voornaamwoord in derde en vierde naamval)
Dativ: meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie)
Akkusativ: lijdend voorwerp

Slide 7 - Slide

Naamvallen
m
v
o
mv
1
der
die
das
die
3
dem
der
dem
den
4
den
die
das
die

Slide 8 - Slide

Präpositionen (voorzetsels)
in
zu
mit
in
an

Slide 9 - Slide

in + Akkusativ (4e naamval)
in = in/naar (ergens naar binnen/toe) 

Als je wil uitdrukken dat je ergens naartoe gaat, gebruik je het voorzetsel in. Als je in gebruikt kondig je eigenlijk al aan dat je ergens ook naar binnen gaat. Daar staat altijd een vierde naamval achter:
in den Supermarkt, in die Bibliothek, ins Kino.



in das = ins

Slide 10 - Slide

zu + Dativ (3e naamval)
zu = naar (... toe) 

Als je wil uitdrukken dat je ergens naartoe gaat, gebruik je het voorzetsel zu. Daar staat altijd een derde naamval achter:
zu dem Marienplatz, zu der Bibliothek, zu dem Rathaus.



Slide 11 - Slide

zu + Dativ (3e naamval)
Let op: voorzetsel + lidwoord nog samenvoegen!

zu dem Marienplatz = zum Marienplatz
zu der Bibliothek = zur Bibliothek
zu dem Rathaus = zum Rathaus


Slide 12 - Slide

mit + Dativ (3e naamval)
mit = met

Als je wil uitdrukken dat je met een vervoersmiddel ergens heen gaat,  gebruik je het voorzetsel mit
Daar staat altijd een een derde naamval achter:
mit dem Bus, mit der Straßenbahn, mit dem Fahrrad, mit den Zügen

Slide 13 - Slide

in/an + Dativ (3e naamval)
In = wo? 
Het gaat hier om een plek en er is geen beweging!

Slide 14 - Slide

Präpositionen
in (beweging)
+ akkusativ
zu
+ dativ
mit
+ dativ
in (wo?)
+ dativ
an
+ dativ

Slide 15 - Slide

Konjunktion (voegwoord)
deshalb = daarom

Slide 16 - Slide

Op Teams staan meerdere werkbladen. Allereerst gaan we aan de slag met de Personalpronomen. Je krijgt ongeveer 5 minuten de tijd, vervolgens bespreken we de antwoorden.
Aan de slag!

Slide 17 - Slide

Dan gaan we nu aan de slag met de Präpositionen. Je krijgt ongeveer 10 minuten de tijd, vervolgens bespreken we de antwoorden.
Aan de slag!

Slide 18 - Slide

5 Minuten

Slide 19 - Slide

kahoot!

Slide 20 - Slide

Wie hat den Unterricht euch gefallen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Bis Morgen!

Slide 22 - Slide