17.03 - h3 - Hoofdletters

Stillezen
timer
10:00
timer
3:00
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Stillezen
timer
10:00
timer
3:00

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Planning

  • Hoofdletters
  • (Leestekens)
Leerdoelen

- Ik weet wanneer ik hoofdletters gebruik.
(- Ik kan leestekens op de juiste manier gebruiken.)

Slide 3 - Slide

Dit zijn de onderwerpen die voorkomen in de toets:
- meervouden    
- verkleinwoorden
- stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden 
- sommige(n)/andere(n)/alle(n)/enkele(n) 
- samenstellingen 
wanneer streepje in samenstellingen 
- werkwoordspelling tt 
- werkwoordspelling vt
- hoofdlettergebruik <
- leestekens
- au/ou
- trema in werkwoorden/meervouden
- schrijven van getallen

Hoofdlettergebruik

Wat weet je al?

Slide 4 - Slide

Wat weet jij van... hoofdlettergebruik?

Slide 5 - Open question

Wanneer een hoofdletter?
• Begin van een zin
• Bij (aardrijkskundige) namen
• Officiële feestdagen
• Historische gebeurtenissen
• Instellingen of bedrijven

Slide 6 - Slide

Wanneer geen hoofdletter?
  • dagen
  • maanden
  • seizoenen
  • windstreken

Slide 7 - Slide

Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C

Slide 8 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
aardrijkskunde
B
Aardrijkskunde

Slide 9 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
de volkskrant
B
de Volkskrant

Slide 10 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
maandag
B
Maandag

Slide 11 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
December
B
december

Slide 12 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
vmbo
B
VMBO

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Link

Slide 15 - Link

Dit zijn de onderwerpen die voorkomen in de toets:
- meervouden    
- verkleinwoorden
- stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden 
- sommige(n)/andere(n)/alle(n)/enkele(n) 
- samenstellingen 
wanneer streepje in samenstellingen 
- werkwoordspelling tt 
- werkwoordspelling vt
- hoofdlettergebruik
- leestekens <
- au/ou
- trema in werkwoorden/meervouden
- schrijven van getallen

Werkwoordspelling 

Wat weet je al?

Slide 16 - Slide

Leestekens in een tekst:
  • komma:  geeft een pauze aan
  • vraagteken: geeft een vraag aan
  • uitroepteken: geef een uitroep aan

vb: Anne, Marie en Mustafa zitten gezellig in een café.
of:  Annemarie en Mustafa zitten gezellig in een café.

Slide 17 - Slide

Komma
  • Tussen twee persoonsvormen. 

      Toen ze thuis kwam, zag ze dat de kerstverlichting al brandde.

  • Delen van een opsomming zet je tussen komma's.
    In de supermarkt kocht hij: andijvie, bloemkool en een CD.
  • Na een naam of uitroep aan het begin van een zin.
    Jan, waar ga jij heen?
  • Bijstelling zet je tussen komma's.
    Janneke, het leukste meisje uit de klas, heeft nu ook de griep.

Slide 18 - Slide

Dubbele punt
  • Een dubbele punt staat voor een opsomming.
De bezwaren tegen Athene in de zomer zijn: de hitte, de drukte en de smog.

  • Een dubbele punt staat voor een verklaring/ uitleg.
Ik wil van de zomer niet naar Athene: het is me daar te warm.

  • Een dubbele punt staat voor een zin die iemand gaat zeggen. 
Ik zei: 'Ik wil van de zomer niet naar Athene.'




Slide 19 - Slide

Aanhalingstekens

Je gebruikt aanhalingstekens, als je iemands woorden letterlijk weergeeft. Dit heet ook wel een citaat. 

 

Slide 20 - Slide

Leestekens bij citaten
  • Staat het citaat voorop staat, dan gebruik je geen dubbele punt. 
'Morgen ga ik naar de winkel', zei de man. 

  • Je schrijft geen komma na het citaat als het citaat eindigt met een uitroep teken of vraagteken. 
'Dat mag absoluut niet!' riep de trainer. 
'Waarom ga je morgen naar de winkel?' vroeg het meisje. 


Slide 21 - Slide

Plaats de ontbrekende leestekens:
Gijs schreeuwde Help ik ben in het water gevallen

Slide 22 - Open question

Welk leesteken mist er in de zin?
Dat is morgen, zei Gerrit.
A
Dubbele punt
B
Aanhalingstekens
C
Komma
D
Uitroepteken

Slide 23 - Quiz

Welk leesteken mist er in de zin?
Piet zei 'Dat is geen een goede zin.'
A
Aanhalingstekens
B
Komma
C
Dubbele punt
D
Uitroepteken

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Link

Welk leesteken mist er in de zin?
Als je dat wilt moet je dat doen.
A
Aanhalingstekens
B
Komma
C
Dubbele punt
D
Uitroepteken

Slide 26 - Quiz