Taalverzorging A jaar 3

Welkom 


Binnen = beginnen 

Pak je boek en ga naar de juiste pagina. 
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, tLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom 


Binnen = beginnen 

Pak je boek en ga naar de juiste pagina. 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
We gaan de komende weken aan de slag met Taalverzorging boek A.
De volgende onderwerpen komen aan bod:

  • Grammatica (persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp)
  • Werkwoord spelling (persoonsvorm tt, persoonsvorm vt en voltooid deelwoord)
  • Voegwoorden
  • Meervoud 
  • Komma's 



Slide 3 - Slide

Leerdoelen 
De komende vijf weken werken we aan de volgende leerdoelen: 

  • Je kunt samengestelde zinnen herkennen.
  • Je kunt hoofd- en bijzinnen van elkaar onderscheiden.
  • Je kunt voegwoorden in een zin herkennen. 
  • Je kunt de persoonsvorm in samengestelde zinnen spellen 

  • Je kunt de persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijke gezegde en lijdend voorwerp in een zin herkennen.
  • Je kunt het verschil tussen een persoonsvorm en een voltooid deelwoord benoemen.
  • Je kunt komma's op de juiste plek zetten.
  • Je kunt zelfstandige naamwoorden in het meervoud spellen. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Oefenen pv-ow-wg
1. Vanmorgen moesten we op de trap gaan zitten tijdens het tweede lesuur. 

2. De conciërge wees ons eerst de ruimte voor de gymzaal aan.

3. We zullen hier waarschijnlijk geen les kunnen krijgen. 

4.  Op school vermaakt Stijn ons vaak tijdens de pauze.

5. Vandaag mogen we hem wel even speciaal bedanken. 

6. Voor deze keer hebben we voor haar iets lekkers meegenomen. 

7. Toby en Jip hadden graag koekjes willen bakken. 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Het lijdend voorwerp
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 

Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 12 - Slide

Oefenen
Benoem: pv - ow - wg - lv 

1. Hij heeft onze school het kampioenschap van de stad bezorgd.

2. Aan het strand bij Zandvoort kun je in de zomer verschillende zandstructuren zien.

3. De rector heeft ons zijn besluit niet verteld.

4. Aan de leerlingen van 3D kon met de boodschap wel meedelen.

5. Mijn neef toont mij steeds zijn nieuwste computerspel.

6. Wij hebben Anouk voor schooltijd een verjaardagscadeau gegeven. 

Slide 13 - Slide

Je gaat aan de slag met de opdrachten. 
Ben je klaar? Ga lezen of ga aan de slag met een ander vak. 
Aan de slag!
Aan de slag?
Aan de slag.

Slide 14 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd 


  • STAM (IK)
  • STAM + T (HIJ/ZIJ/U)
  • MEERVOUD : Hele werkwoord (WIJ/JULLIE)





Slide 15 - Slide

Oefenen persoonsvorm tt  
Noteer de persoonsvorm van de werkwoorden tussen haakjes in de tegenwoordige tijd.

  1. Het stand in Almere (bieden) veel mensen een recreatiemogelijkheid.

  2. In het weekend (verblijven) een groep watersporters in de buurt van de haven. 

  3. Ook na schooltijd (betreden) een enkeling het strand om even uit te blazen.

  4. Hoe (ervaren) je broer zijn nieuwe werkkring?

  5. (Worden) je later net als je broer metaalwerker in het bedrijf van je vader?

  6. Je (verbazen) je over de vele mogelijkheden na je opleiding. 

Slide 16 - Slide

PV verleden tijd
Sterke werkwoorden 
lopen - liepen 
Blijven - bleven 
Schiet - schoot 

Zwakke werkwoorden 
Stam + de(n) of Stam + te (n)

2 manieren:
Maak het woord langer - hoor je een t of d? 
Toch hulp nodig? Gebruik ‘T X KoFSCHiP

Slide 17 - Slide

Oefenen persoonsvorm vt 
Noteer de persoonsvorm van de werkwoorden tussen haakjes in de verleden tijd. Let op zwakke- en sterke werkwoorden!

1. Een journalist (verwoorden) de gebeurtenissen op correcte wijze.

2. Vorig jaar (bedragen) de winst van het bedrijf vier procent hoger.

3. Wij (wachten) meer dan een uur op de volgende trein.

4. Deze vriendelijke bloemist (verkopen) zeer bijzondere bloemen en planten.

5. Wij (verbazen) ons over het ontbreken van zwerfvuil in het buitenland. 

6. Tijdens de vakantie (ontmoeten) we veel hulpvaardige mensen. 

Slide 18 - Slide

Oefenen pv tt en vt 
Noteer de persoonsvormen van de werkwoorden in de tegenwoordige en in de verleden tijd.

1. Het vliegtuig (landen) met hulp van verkeersleiders veilig op Schiphol.

2. De mensen (leiden) het vliegverkeer boven Nederland in goede banen.

3. Een verkeersleider (melden) de juiste aanvliegroute aan de piloot.

4. De piloot (verstaan) natuurlijk de taal van de verkeersleider.

5. Met speciale codes (worden) de juiste route en hoogte doorgegeven. 

6. Vliegentuigen (wachten) in parkeerbanen tot zij mogen landen. 

Slide 19 - Slide

Voltooid deelwoord


  • Wat zijn voltooid deelwoorden?
  • Bij welke woordsoorten gebruik je het 't X kofschip? 

Slide 20 - Slide

Oefenen voltooid deelwoord
Noteer het voltooid deelwoord van de werkwoorden tussen haakjes.

1. Om de Hoge Venen te leren kennen, hebben we een verzoek tot informatie (schrijven).

2. De Hoge Venen is een moerasachtig gebied waar men vlonders (aanleggen) heeft. 

3. Op deze manier kan het gebied voor toeristen (openstellen) worden.

4. Wij zijn dus naar het grensgebied tussen Duitsland en België (reizen).

5. Enkele hongerige toeristen hebben in het restaurant stevig (schransen).

6. Wij hebben ons die dag flink (uitsloven). 

Slide 21 - Slide

Je gaat aan de slag met de opdrachten. 
Ben je klaar? Ga lezen of ga aan de slag met een ander vak. 
Aan de slag!
Aan de slag?
Aan de slag.

Slide 22 - Slide

Voegwoord
De zinnen van een samengestelde zin plak je meestal aan elkaar met een voegwoord.

Voegwoorden zijn: en, maar, want, of, dat, omdat, als, toen, hoewel, terwijl.....

Slide 23 - Slide

Maak een samengestelde zin
Gebruik een van de volgende voegwoorden: hoewel, omdat, zodat

1. Ilse raadpleegt de kaart van Rotterdam. Ze zoekt de weg naar de Euromast.

2. Milan beklimt een uitkijktoren. Hij heeft hoogtevrees.

3. Niels haast zich naar de trein. Hij komt op tijd thuis. 

Slide 24 - Slide

Hoofdzin en bijzin
In een samengestelde zin staat altijd een hoofdzin. De volgende combinaties zijn mogelijk:
- hoofdzin + hoofdzin: het voegwoord staat er altijd tussenin.
- hoofdzin + bijzin: het voegwoord staat ertussenin.
- bijzin + hoofdzin: het voegwoord staat helemaal vooraan. 

  • Voegwoorden die horen bij hoofdzin + hoofdzin: en - maar - want - dus 

  • Voegwoorden die horen bij hoofdzin + bijzin of bijzin + hoofdzin: of - dat - omdat - als - toen - hoewel - terwijl 




Slide 25 - Slide

Hoofdzin en bijzin
In een samengestelde zin staat altijd een hoofdzin. De volgende combinaties zijn mogelijk:
- hoofdzin + hoofdzin: het voegwoord staat er altijd tussenin.
- hoofdzin + bijzin: het voegwoord staat ertussenin.
- bijzin + hoofdzin: het voegwoord staat helemaal vooraan. 

  • Voegwoorden die horen bij hoofdzin + hoofdzin: en - maar - want - dus 

  • Voegwoorden die horen bij hoofdzin + bijzin of bijzin + hoofdzin: of - dat - omdat - als - toen - hoewel - terwijl 




Slide 26 - Slide

Even oefenen 
Uit welke combinatie bestaan de onderstaande zinnen: HB - HH - BH. Noteer ook het voegwoord

1: Ik ga naar de stad en ik koop een nieuwe tas.

2: Of de mooiste tas afgeprijsd is, moet ik nog gaan onderzoeken.

3: Ik heb al online gezocht naar een tas, maar ik heb geen tas gevonden.

4: Ik heb een nieuwe tas nodig, omdat mijn oude kapot is gegaan.

5: Vandaag ga ik een nieuwe tas kopen, omdat de tas in de aanbieding is.

Slide 27 - Slide

Je gaat aan de slag met de opdrachten. 
Ben je klaar? Ga lezen of ga aan de slag met een ander vak. 
Aan de slag!
Aan de slag?
Aan de slag.

Slide 28 - Slide

Meervoud op -s 
De uitspraak verandert niet met -s achter het woord. 

Bijvoorbeeld: tafel - tafels / etage -etages 

Slide 29 - Slide

Meervoud op 's
Meervoud op -'s: de uitspraak verandert met -s achter het woord. Als een woord eindigt op i, -a, -o, -u, -y dan schrijf je in het meervoud een 's. 
 
Bijvoorbeeld: baby - baby's / taxi - taxi's / foto - foto's / camera - camera's 

Uitzondering: Als er een klinker voor de y staat, schrijf je de s eraan vast
Bijvoorbeeld: essay - essays / jockey - jockeys




Slide 30 - Slide

Meervoud -ën / -iën / -ieën
LET OP KLEMTOON!

  • Porie -> Poriën ->N erachter -> klemtoon op eerste lettergreep

  • Bacterie -> Bacteriën -> N erachter -> klemtoon op middelste lettergreep

  • Kopie -> Kopieën -> extra E -> klemtoon op laatste lettergreep



Slide 31 - Slide

Oefenen met meervoudsvormen 

 
Noteer het meervoud van de woorden.
Kies uit: -ën / -iën / -ieën

Zee
Historie
Kopie
Aardolie
Technologie


Oefenen met meervoudsvormen 


Noteer het meervoud van de woorden:
Kies uit -s of -'s 

Bananenschil
Stoof 
Piano
Lolly 
Regenbui
Badpak

Slide 32 - Slide

Je gaat aan de slag met de opdrachten. 
Ben je klaar? Ga lezen of ga aan de slag met een ander vak. 
Aan de slag!
Aan de slag?
Aan de slag.

Slide 33 - Slide

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?' 'Jan, stop daarmee!'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor (onderschikkende) voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 34 - Slide

Even oefenen
Zet de komma op de juiste plaats(en)

  1. Als het goed is is het morgen mooi weer.
  2. Gaan we met de bus de tram of de trein op schoolreis?
  3. Dit jaar gaan we kamperen omdat we een nieuwe caravan hebben. 
  4. Als je hier de hoek om gaat kom je bij de bushalte.
  5. De boer werkt op het land zodat daar bloemkool kan groeien. 
  6. Toen ze thuis kwam ging ze op de bank zitten.
  7. 'Jurre wil je even helpen?'
  8. We kopen soesjes koekjes en tijgerbrood.




Slide 35 - Slide

Je gaat aan de slag met de opdrachten. 
Ben je klaar? Ga lezen of ga aan de slag met een ander vak. 
Aan de slag!
Aan de slag?
Aan de slag.

Slide 36 - Slide

Afsluiting
We werken aan de volgende leerdoelen:

  • Je kunt samengestelde zinnen herkennen.
  • Je kunt hoofd- en bijzinnen van elkaar onderscheiden.
  • Je kunt voegwoorden in een zin herkennen.
  • Je kunt de persoonsvorm in samengestelde zinnen spellen

  • Je kunt de persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijke gezegde en lijdend voorwerp in een zin herkennen.
  • Je kunt het verschil tussen een persoonsvorm en een voltooid deelwoord benoemen.
  • Je kunt komma's op de juiste plek zetten.
  • Je kunt zelfstandige naamwoorden in het meervoud spellen. 


Slide 37 - Slide