Woordenschat

We gaan vandaag bezig met woordenschat. Welke moeilijke woorden ken je al?
1 / 36
next
Slide 1: Open question
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

We gaan vandaag bezig met woordenschat. Welke moeilijke woorden ken je al?

Slide 1 - Open question

Waarom denk je dat woordenschat belangrijk is?

Slide 2 - Open question

Jullie gaan de volgende vragen individueel beantwoorden.

We bespreken elke vraag kort, zodat we daarna door kunnen met de volgende vraag. Het is geen toets, dus fouten maken is niet erg!

Slide 3 - Slide

Wat betekent 'motiveren'?
A
Schreeuwen
B
Redenen geven
C
Een motie indienen
D
Doen

Slide 4 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'motiveren'.

Slide 5 - Open question

Wat betekent 'rationeel'?
A
Gedachten
B
Onverstandig
C
Gevoel
D
Verstandig

Slide 6 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'rationeel'.

Slide 7 - Open question

Wat betekent 'ambitie'?
A
Doel
B
Reptielachtig dier
C
Iets wat je behaald hebt
D
Hard werken

Slide 8 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'ambitie'.

Slide 9 - Open question

Wat betekent 'officieus'?
A
Officieel
B
Nauwkeurig
C
Niet officieel
D
Niet nauwkeurig

Slide 10 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'officieus'.

Slide 11 - Open question

Wat betekent 'stimuleren'?
A
Aanmoedigen
B
Inspireren
C
Klappen
D
Naar beneden halen

Slide 12 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'stimuleren'.

Slide 13 - Open question

Wat betekent 'input'?
A
Scoren
B
Inbreng
C
Het gat met golfen
D
Toepassing

Slide 14 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'input'.

Slide 15 - Open question

Wat betekent 'differentiëren'?
A
Moeilijk maken
B
Weggaan
C
Onderscheiden
D
Aanpassen aan een groep

Slide 16 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'differentiëren'.

Slide 17 - Open question

Wat betekent 'incident'?
A
Ongeluk
B
Ruzie
C
Nachtmerrie
D
Gebeurtenis

Slide 18 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'incident'.

Slide 19 - Open question

Wat betekent 'optimaliseren'?
A
Verbeteren
B
Nadenken
C
Gebruiken
D
Oogmeting

Slide 20 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'optimaliseren'.

Slide 21 - Open question

Wat betekent 'fungeren'?
A
Zacht maken
B
Plezier hebben
C
Dienst doen als
D
Verwijderen

Slide 22 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'fungeren'.

Slide 23 - Open question

Wat betekent 'participeren'?
A
In stukken snijden
B
Meedoen
C
Gelijk zijn
D
Lidmaatschap opzeggen

Slide 24 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'participeren'.

Slide 25 - Open question

Wat betekent 'hoofdzakelijk'?
A
Vooral
B
Alleen maar zakelijk
C
Informeel
D
Bijna nooit

Slide 26 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'hoofdzakelijk'.

Slide 27 - Open question

Wat betekent 'ongeacht'?
A
Aanhef voor een brief
B
Niet nagedacht
C
Heel belangrijk
D
Of nu wel of niet

Slide 28 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'ongeacht'.

Slide 29 - Open question

Wat betekent 'wederom'?
A
Waarom
B
Omdat
C
Alweer
D
Wanneer

Slide 30 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'wederom'.

Slide 31 - Open question

Wat betekent 'intentie'?
A
Bedoeling
B
Slapen in een tent
C
Oorzaak
D
Gevolg

Slide 32 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'intentie'.

Slide 33 - Open question

Schrijf iets over deze les. Wat heb je geleerd? Wat vond je leuk? Wat zou je nog meer willen weten?

Slide 34 - Open question

Opdracht
Ga op zoek naar moeilijke woorden die je nog niet kent, maar die wel belangrijk kunnen zijn voor jou. Dit kunnen woorden zijn die je op je werk tegen kunt komen, woorden die iets met je opleiding te maken hebben, woorden die je in je toekomstige werkveld tegen gaat komen of woorden die je dagelijks tegenkomt op internet of in de krant. Je kiest 10 woorden uit en die verwerk je in een schema. Zie volgende slide:

Slide 35 - Slide

Mijn ambitie is om danseres te worden
Doel
Hebben jullie nog input voor de vergadering?
Inbreng
Het ging hoofdzakelijk over vorig jaar
Vooral
Hij kwam wederom te laat.
Alweer

Slide 36 - Slide