Woordenschat 2F

Lezen/Luisteren
Wat hebben we al gedaan?

Tekstdoelen: overtuigen, overhalen en...?

Woordenschat: phishing, campagne, online fraude, etc.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lezen/Luisteren
Wat hebben we al gedaan?

Tekstdoelen: overtuigen, overhalen en...?

Woordenschat: phishing, campagne, online fraude, etc.

Slide 1 - Slide

Lezen/luisteren
Wat gaan we doen vandaag:
- stappenplan Woordenschat
- quiz Woordenschat
- hoofdgedachte & onderwerp
- opdrachten maken

Slide 2 - Slide

Waarom denk je dat woordenschat belangrijk is?

Slide 3 - Open question

Stappenplan woordenschat
Als je een woord in de tekst niet kent, is dat niet erg. Als je 90% van de tekst begrijpt, is dat voldoende. 

Wat kun je doen als je woord niet kent?
Er zijn drie mogelijkheden....

Maak aantekeningen!

Nu oefenen.....

Slide 4 - Slide

Wat betekent 'motiveren'?
A
Schreeuwen
B
Redenen geven
C
Een motie indienen
D
Doen

Slide 5 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'motiveren'.

Slide 6 - Open question

Wat betekent 'rationeel'?
A
Gedachten
B
Onverstandig
C
Gevoel
D
Verstandig

Slide 7 - Quiz

Wat betekent 'ambitie'?
A
Doel
B
Reptielachtig dier
C
Iets wat je behaald hebt
D
Hard werken

Slide 8 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'ambitie'.

Slide 9 - Open question

Wat betekent 'officieus'?
A
Officieel
B
Nauwkeurig
C
Niet officieel
D
Niet nauwkeurig

Slide 10 - Quiz

Wat betekent 'stimuleren'?
A
Aanmoedigen
B
Inspireren
C
Klappen
D
Naar beneden halen

Slide 11 - Quiz

Wat betekent 'input'?
A
Scoren
B
Inbreng
C
Het gat met golfen
D
Toepassing

Slide 12 - Quiz

Wat betekent 'differentiëren'?
A
Moeilijk maken
B
Weggaan
C
Onderscheiden
D
Aanpassen aan een groep

Slide 13 - Quiz

Wat betekent 'incident'?
A
Ongeluk
B
Ruzie
C
Nachtmerrie
D
Gebeurtenis

Slide 14 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'incident'.

Slide 15 - Open question

Wat betekent 'optimaliseren'?
A
Verbeteren
B
Nadenken
C
Gebruiken
D
Oogmeting

Slide 16 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'optimaliseren'.

Slide 17 - Open question

Wat betekent 'fungeren'?
A
Zacht maken
B
Plezier hebben
C
Dienst doen als
D
Verwijderen

Slide 18 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'fungeren'.

Slide 19 - Open question

Wat betekent 'participeren'?
A
In stukken snijden
B
Meedoen
C
Gelijk zijn
D
Lidmaatschap opzeggen

Slide 20 - Quiz

Wat betekent 'hoofdzakelijk'?
A
Vooral
B
Alleen maar zakelijk
C
Informeel
D
Bijna nooit

Slide 21 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'hoofdzakelijk'.

Slide 22 - Open question

Wat betekent 'ongeacht'?
A
Aanhef voor een brief
B
Niet nagedacht
C
Heel belangrijk
D
Of nu wel of niet

Slide 23 - Quiz

Wat betekent 'wederom'?
A
Waarom
B
Omdat
C
Alweer
D
Wanneer

Slide 24 - Quiz

Probeer een zin te maken met 'wederom'.

Slide 25 - Open question

Wat betekent 'intentie'?
A
Bedoeling
B
Slapen in een tent
C
Oorzaak
D
Gevolg

Slide 26 - Quiz