This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
zww = zelfstandig werkwoord
kww = koppelwerkwoord
hww = hulpwerkwoord
Als er in een zin maar 1 werkwoord staat, dan is dat een zww
Staan er in een zin meerdere werkwoorden, dan staat het zww meestal achterin de zin. De overige werkwoorden zijn dan hww
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
Het kww koppelt een eigenschap aan het onderwerp
Staan er meer werkwoorden in de zin, dan staat het kww meestal achterin
1 ww? --> kww of zww
2 of meer ww? --> alle overige werkwoorden zijn hww