Op tafel:
Boek blz. 99
Pen, schrift, telefoon
This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Volgende week:
Zelftoets grammatica
PTA Grammatica
Deze week:
Grammatica 3.2
herhalen 1.2 en 2.2
- Herken de woordsoorten;
- Schrijf bij de werkwoorden HWW, KWW of ZWW;
- Ontleed de zinnen;
(de zinnen hebben naamwoordelijk gezegdes en werkwoordelijk gezegdes).
zww = zelfstandig werkwoord
kww = koppelwerkwoord
hww = hulp werkwoord
ZWW
zelfstandig- werkwoord
KWW
koppel-
werkwoord
Belangrijkste werkwoord
<--- of --->
Alle andere werkwoorden:
HWW
hulp- werkwoord
--> welk werkwoord is het belangrijkste?
--> is dit werkwoord een vorm van:
zijn - worden - blijven - lijken - blijken - schijnen - heten - dunken - voorkomen? = KWW
--> Heeft dit werkwoord een andere vorm? = ZWW
1 werkwoord? --> kww of zww
2 of meer werkwoorden? --> alle overige werkwoorden zijn hww
Harrie heeft zijn vrienden gemist op vakantie.
Hij zag ze weken niet!
Hij is nu een vreemde geworden.
Opdracht 2
Welke werkwoorden kun je weglaten?
a Anna kan violiste worden --> (kan weghalen)
a Anna wordt violiste.
Opdracht 4
Benoem de werkwoorden ( en schrijf de zinnen over!)
Hww, kww en zww
Opdracht 5
Noteer de juiste woordsoorten onder de woorden.
kies uit: LW, BN, ZN, ZWW, HWW, KWW, VZ, TW
Opdracht 6
Zinnen ontleden: persoonsvorm, zinsdelen, naamwoordelijk gezegde en onderwerp.
Opdracht 7
Aan de slag
(ook het huiswerk voor morgen 6e uur)