Les 4 - herhaling lijdend voorwerp en uitleg naamwoordelijk gezegde.

Les 4 - herhaling lijdend voorwerp en uitleg naamwoordelijk gezegde.
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 4 - herhaling lijdend voorwerp en uitleg naamwoordelijk gezegde.

Slide 1 - Slide

Lesdoel


Je leert over de zinsdelen en hun functies in de zin.
Dit helpt je om teksten beter te begrijpen en om zelf betere teksten te schrijven.

Slide 2 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Wat weet je nog van het lijdend voorwerp?
  • Bespreken huiswerk - H3 'lijdend voorwerp' opdracht 1, 2 en 3 (blz. 88, 89).
  • Theorie naamwoordelijk gezegde (hoofdstuk 4 - blz. 118)
  • Zelf aan de slag

Slide 3 - Slide

Zinsontleden stap voor stap

  1. persoonsvorm
  2. streepjes tussen de zinsdelen
  3. onderwerp
  4. gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde)
  5. lijdend voorwerp
  6. meewerkend voorwerp
  7. bijwoordelijke bepaling

Slide 4 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een zinsdeel. 

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een lijdend voorwerp heeft.
Lijdend voorwerp (lv)

Slide 5 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 6 - Slide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 88)

Slide 7 - Slide

Vervolg antwoorden opdracht 1 (blz. 88)

Slide 8 - Slide

Vervolg antwoorden opdracht 1 (blz. 88)

Slide 9 - Slide

Antwoorden opdracht 2 (blz. 89)

Slide 10 - Slide

Vervolg antwoorden opdracht 2 (blz. 89)

Slide 11 - Slide

Vervolg antwoorden opdracht 2 (blz. 89)

Slide 12 - Slide

Antwoorden opdracht 3 (blz. 89)

Slide 13 - Slide

Het naamwoordelijk gezegde = ng
- Wanneer is het een naamwoordelijk gezegde?
- Hoe herken je het naamwoordelijk gezegde?
- Oefenen met zinnen met een ng.

Slide 14 - Slide

Zinsontleden stap voor stap

  1. persoonsvorm
  2. streepjes tussen de zinsdelen
  3. onderwerp
  4. gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde)
  5. lijdend voorwerp
  6. meewerkend voorwerp
  7. bijwoordelijke bepaling

Slide 15 - Slide

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp 'is', wordt of blijft en geeft altijd een eigenschap, kenmerk of toestand weer van het onderwerp.


B (beroep)
E (emotie)
T (toestand)

Slide 16 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Zij | is | blij


    o            ng          ng
                     koppelwerkwoord        naamwoordelijk deel (dit deel zet je tussen [vierkante haken].
SAMEN: naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Slide

werkwoordelijk gezegde <-> naamwoordelijk gezegde
 
Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde

Slide 18 - Slide

Zo vind je het naamwoordelijk gezegde

Slide 19 - Slide

Voorbeeld naamwoordelijk gezegde

Slide 20 - Slide

Naamwoordelijk gezegde 

Slide 21 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 22 - Slide

Afsluiting
Lesdoelen
       Ik kan het verschil tussen een werkwoordelijk gezegde en 
       naamwoordelijk gezegde uitleggen.
       Ik kan een naamwoordelijk gezegde herkennen en benoemen in 
       een zin. 

Slide 23 - Slide

Zelf aan de slag
Maak opdracht 1 en 2 op blz. 119

Slide 24 - Slide