1basis 2.8 spelling + 1x gr extra oefenen voor de toetsweek

Welkom                2.8 Spelling
Je pakt:
-laptop/boek
-schrift Nederlands 
-studiewijzer
-leesboek
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom                2.8 Spelling
Je pakt:
-laptop/boek
-schrift Nederlands 
-studiewijzer
-leesboek

Slide 1 - Slide

Planning 

  • Denkvierkant
  • LU vragen
  • Instapopdracht
  • Uitleg + vragen
  • Maken 2 t/m 6
  • Lesdoelen check 

Slide 2 - Slide

Hoe waren jullie feestdagen?

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je...

• de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spellen;
• een komma gebruiken;
• acht dicteewoorden spellen.

Slide 4 - Slide

Schrijf de juiste vorm van het ww op:
Ik (vinden) vakantie heel leuk.

Slide 5 - Open question

Schrijf de juiste vorm van het ww op:
Hij (koken) heel graag.

Slide 6 - Open question

Maken 

Instapopdracht 1

Klaar? Lees de theorie alvast.
timer
5:00
Wie weet er een voorbeeld van een pv in de t.t.?

Slide 7 - Slide

Aantekeningen 2.8: pv in de t.t.
In de tegenwoordige tijd heeft de persoonsvorm drie vormen:

ik-vorm                        ik-vorm + -t                      hele werkwoord
 ik lach                        jij lacht/hij lacht                  wij lachen

- Eindigt de ik-vorm op -d ?
   Dan schrijf je: ik vind – jij vindt – hij vindt – wij vinden.

- Eindigt de ik-vorm op -t ?
   Dan schrijf je: ik zit – jij zit – hij zit – wij zitten.
Bekijk de video 2.8 spelling
LET OP: hele werkwerkwoorden met een v en z. Dit wordt een f en een s!!

Slide 8 - Slide

Schrijf de juiste vorm van het ww op:
De man (durven) dat niet!

Slide 9 - Open question

Schrijf de juiste vorm van het ww op:
Jij (pesten) nooit!

Slide 10 - Open question

Maken 2.8


Opdracht 2 t/m 6
Klaar? Maken: NUMO spelling


timer
15:00

Slide 11 - Slide

Lesdoelen check

Slide 12 - Slide

Schrijf de juiste vorm van het ww op:
Hij (branden) de kaarsen.

Slide 13 - Open question

Schrijf de juiste vorm van het ww op:
Wij (bedoelen) dat niet.

Slide 14 - Open question

Wat is de juiste vorm van het ww?
Het meisje (lopen) naar de bus.
A
loop
B
loopt
C
lop
D
lopt

Slide 15 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het ww?
Ik (reizen)
A
reis
B
reist
C
reiz
D
reizt

Slide 16 - Quiz

Welkom        2.8 Spelling (deel 2)
Je pakt:
-laptop/boek
-schrift Nederlands 
-studiewijzer
-leesboek

Slide 17 - Slide

Planning 


  • Herhalingsvragen
  • Uitleg
  • Maken
  • Lesdoelen check 

Slide 18 - Slide

Voor het hele werkwoord kan je 'hij' neerzetten.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Hij/jij/zij-vorm is ik vorm +t.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Hij (gieten) het water over.

Slide 21 - Open question

Ik (genieten) altijd van de feestdagen.

Slide 22 - Open question

Waar hoort de komma?

Op kerst eten we ontbijt lunch en diner.

Slide 23 - Open question

Aantekeningen 2.8: komma
Weet je nog? Leestekens en hoofdletters helpen je bij het lezen van een tekst.
Deze leestekens ken je al: punt, vraagteken, uitroepteken. Ze staan aan het eind van een zin.

De komma is een leesteken dat in een zin staat. De komma is een korte pauze in een zin.

Slide 24 - Slide

Aantekeningen 2.8: komma
Je gebruikt een komma:
1. tussen de delen van een opsomming
              ->Op tafel liggen mijn boeken, mijn mobiele telefoon en mijn sleutels.

2. vóór woorden zoals want, maar en omdat.
              -> Ik vind wiskunde leuk, want we hebben een grappige leraar.

Slide 25 - Slide

Schrijf de komma op de juiste plek:

Ik heb mijn spullen niet bij mij want ik ben ze kwijt.

Slide 26 - Open question

Maken 2.8

Bespreken: 1 t/m 6
Maken: opdracht 7 t/m 12

Klaar? Maak de Test Jezelf! en NUMO.

Slide 27 - Slide

Lesdoelen check

Slide 28 - Slide

Hij (geloven) alles wat hij hoort!

Slide 29 - Open question

Ik (geven) Piet veel snoep.

Slide 30 - Open question

Waar komt de komma?
Ik koop boter kaas en eieren.

Slide 31 - Open question

  Welkom         2.7 Grammatica
Je pakt:
-laptop/boek
-schrift Nederlands 
-studiewijzer
-leesboek

Slide 32 - Slide

Planning
  • LU vragen
  • herhaling 

Slide 33 - Slide

Stap 1 van zinsontleding is:
zet een streep onder de pv.
A
waar
B
niet waar

Slide 34 - Quiz

De laatste stap van zinsontleding is:
Zet de pv tussen zinsdeelstrepen.
A
waar
B
niet waar

Slide 35 - Quiz

Hak de volgende zin in stukken:

De gekke man en de brave hond zijn blij.

Slide 36 - Open question

Zinsdelen: stappenplan
1. Zet een streep onder de pv
2. Zet de pv tussen zinsdeelstrepen.
3. Alles wat vóór de pv staat, is altijd een zinsdeel. Daar
    hoef je dus geen strepen meer te zetten.
4. Zet in je hoofd een ander groepje woorden vóór de pv
    en zet het tussen strepen
5. Herhaal stap 4 totdat je geen zinsdelen meer over hebt.

Slide 37 - Slide

Ontleed de volgende zinnen
1. Mama en papa gaan naar de winkel.
2. We hebben genoten van de vakantie. 
3. De oude en grijze molen uit 1654 staat nog.
4. Hebben jullie de docent uit de T gezien?
5. Wie heeft groene schoenen?
1. onderstreep de pv
2. zet zinsdeelstrepen

Slide 38 - Slide

Ontleed de volgende zin:

De hond uit België heeft een lief baasje.

Slide 39 - Open question

Oefenen

Test jezelf! 2.7

NUMO taken

Deel zinnen uit die je buurman/buurvouw moet ontleden

Slide 40 - Slide