Je gebruikt een komma:
1. tussen de delen van een opsomming
->Op tafel liggen mijn boeken, mijn mobiele telefoon en mijn sleutels.
2. vóór woorden zoals want, maar en omdat.
-> Ik vind wiskunde leuk, want we hebben een grappige leraar.
- De komma is een korte rustpauze in een zin.