- De hulpkaarten "hebben" en "zijn" worden gedekt op een trekstapel gelegd.
- Deel alle andere kaarten.
- Degene die begint trekt een hulpkaart van de stapel. Ze moet dan een kaart plaatsen die bij de hulp hoort. Als ze geen kaart heeft die werkt, passt ze haar beurt.
- Zodra de vervoeging is voltooid (voorbeeld: ik ging), trek je nog een extra kaart en ga je verder zoals voorheen.
- Voor werkwoorden die werken met het hulpwerkwoord "être" (gaan, aankomen en blijven), kun je ook de uitgangen "e", "s" en "es" tekenen.
- Degene die wint is degene met de minste kaarten aan het einde.