woordenschat h6 + stukje leesvaardigheid

T2A - woensdag 11 mei







Welkom! Pak allemaal je spullen voor je!
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

T2A - woensdag 11 mei







Welkom! Pak allemaal je spullen voor je!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Spreekwoorden/uitdrukking
In een spreekwoord schuilt een bepaalde levensles (wijsheden). In een spreekwoord gebruik je altijd dezelfde woorden, in dezelfde volgorde (onveranderlijke zin). TIP: in een spreekwoord staat het werkwoord altijd in de tegenwoordige tijd. Voorbeeld: Na regen komt zonneschijn.

Een uitdrukking heeft een figuurlijke betekenis en bevat geen wijsheden. Dierennamen en lichaamsdelen worden vaak genoemd in een uitdrukking. In een uitdrukking kan de volgorde van de woorden wel veranderd worden. Voorbeeld: Een oogje hebben op. 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

LESDOEL

Je leert spreekwoorden en uitdrukkingen.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Welke spreekwoorden/uitdrukkingen ken je al?

Slide 4 - Mind map

Het gaat om voorbeelden van een samenstelling.
Bijvoorbeeld: voetbal
Spreekwoorden
Een spreekwoord is een onveranderlijke hele zin met een bepaalde wijsheid. Bijvoorbeeld: Met vuur spelen en jong geleerd, oud gedaan.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Uitdrukkingen
Een uitdrukking is een vaste woordgroep met een figuurlijke betekenis, zoals platzak zijn, een hondenleven hebben. De betekenis vind je in het woordenboek onder de kern: ‘hond’ – een slecht leven hebben.

In het Nederlands bestaan veel spreekwoorden en uitdrukkingen met:
– dierennamen: blaffende honden bijten niet, één zwaluw maakt nog geen zomer;
– lichaamsdelen: iemand de mond snoeren, een oogje op iemand hebben.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Welk spreekwoord zie je hier?

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

geen moeite doen
geen duidelijk verhaal hebben
altijd als eerste ergens bij zijn
beginnen aan een vervelende of lastige taak

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

Een slordig iemand zijn
Heel erg rustig zijn
Doen alsof je iets heel erg vind
Een dutje doen
Een sloddervos zijn
Een uiltje knappen
Krokodillen tranen huilen
Zo mak als een schaap 

Slide 9 - Drag question

This item has no instructions

Welk spreekwoord zie je hier?
A
De appel valt ver van de boom
B
De appel valt niet ver van de boom
C
De appel valt op de grond
D
Alleen deze appel valt op de grond

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Welk spreekwoord zie je hier?
A
De hond in de pan vinden
B
De hond eet alles op
C
De hond aan het aanrecht vinden
D
De hond in de pot vinden

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

LESDOEL
Je leert over spreekwoorden en uitdrukkingen.


Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Samenstellingen
Woorden die bestaan uit twee of meer woorden, heten samenstellingen.

Je schrijft samenstellingen aan elkaar.

Voorbeeld: voetbalwedstrijd.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Voorbeelden

 zwemparadijs
boekenkast
sportdag  
lampenkap
fietsenrek 

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Voorvoegsels
Er bestaan veel woorden met be-, ge-, her-, on(t)-, ver-, wan-, en aarts- ervoor.

Deze korte stukjes zijn voorvoegsels, je schrijft ze altijd op dezelfde manier.
 

Voorbeeld: bekijken, herkennen, ontlopen, wanhoop 

Slide 15 - Slide

Voorvoegsels zet je altijd voor een woord, zoals het woord  zelf al aangeeft: voorvoegsel. Het gaat dus om het eerste deel van een woord.



Voorbeelden 
gezang
beantwoorden
herzien
ontcijferen
vergeven
wangedrag
aartsrivaal 

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Maak de juiste combinaties van de
volgende voorvoegsels en woorden:
her, wan, hoop, kansen

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Maak de juiste combinaties van de
volgende voorvoegsels en woorden:
be, ver, kijken, branden

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Achtervoegsels
Er zijn veel woorden met -heid, -lijk, -ing, -ig, 
 -er, -erd, -aar, -aard, -baar, -rik of -isch erachter. 

Deze korte stukjes zijn achtervoegsels, je schrijft ze altijd op dezelfde manier. 

Voorbeeld: gezelligheid, vrolijk

Slide 19 - Slide

achtervoegsels zet je altijd achter een woord, zoals het woord zelf al aangeeft: achtervoegsels. Het gaat dus om het laatste deel van een woord.

Voorbeelden 
blijheid
duidelijk
afdeling
aardig
aansteker
eigenaar
aaibaar
fantastisch

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

douane
weeg
incheck
vliegtuig
vertrek
tegen
terug
Maak de samenstellingen compleet
vliegen
balie
schaal
maatschappij
hal
komen
meneer

Slide 21 - Drag question

This item has no instructions

Een samenstelling kan uit meer dan twee woorden bestaan.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Welk deel van een samenstelling is het belangrijkst?
A
Het eerste deel, want dat bepaalt de betekenis
B
Het tweede deel, want dat bepaalt de betekenis
C
Dat ligt aan het woord

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Op welke vier manieren houdt de schrijver rekening met zijn publiek?

Slide 24 - Mind map

This item has no instructions

Tekst en publiek
Een schrijver wil meestal dat zijn tekst door een bepaalde groep mensen gelezen wordt: het publiek
Bijvoorbeeld: jongeren, voetbalfans, gamers, volwassenen. 

Een schrijver houdt bij het schrijven van de tekst rekening met het publiek.
  1. Onderwerp
  2. Taalgebruik
  3. Lay-out
  4. Bron

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Lees de tekst oriënterend

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Wat is de bron van de tekst?

Slide 27 - Open question

This item has no instructions

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 28 - Open question

This item has no instructions


Voor welk publiek is deze tekst geschikt?
A
Voor jongeren van 10-12 jaar
B
Voor jongeren van 14-16 jaar
C
Voor volwassen
D
Voor mensen die van surfen houden

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions


Hoe wordt de lezer aangesproken?
A
Met 'je'
B
Met 'u'

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Hoe kun je aan de lay-out zien dat de tekst voor jongeren is geschreven?

Slide 31 - Open question

This item has no instructions

Waarom is Lacanau Océan de plaats om golfsurfen te leren?

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

In Lacanau Océan is van alles te doen. Wat wordt er opgesomd?

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Tekst en publiek
  • het onderwerp: een tekst over de gaafste achtbanen in Europa is bijvoorbeeld bedoeld voor jongeren. Een tekst over het schilderen van je huis is bedoeld voor volwassenen.

  • het taalgebruik: teksten voor jongeren hebben bijvoorbeeld veel moderne en nieuwe woorden en de lezer wordt meestal met ‘je’ aangesproken. In een tekst voor volwassenen wordt de lezer vaker met ‘u’ aangesproken.

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Tekst en publiek
  • de bron: een tekst in Bobo is voor kinderen bedoeld, een tekst in 7Days voor jongeren en een tekst in het tijdschrift LINDA. voor volwassen vrouwen.
  • de lay-out (opmaak): in tijdschriften en op websites voor jongeren zie je veel illustraties, grote koppen, veel kleuren en lettertypen. Ingewikkelde teksten voor volwassenen zien er vaak saaier uit dan teksten voor jongeren.

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Opdracht
Je krijgt nu een aantal tijdschriften te zien. Aan jou de taak om aan te geven voor welk publiek het tijdschrift is geschreven.

Let op: 
  1. het onderwerp
  2. taalgebruik
  3. de bron
  4. de lay-out (hoe ziet de tekst eruit)

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Voetbal International
Voor iedereen die geïnteresseerd is in voetbal.


Waaraan kun je dat zien?
  • het onderwerp
  • Lay-out
  • taalgebruik

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Tina
Voor jonge meiden


Waaraan kun je dat zien?
  • Het onderwerp
  • Lay-out
  • taalgebruik
  • Bron

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Plus
Voor mannen en vrouwen boven de vijftig jaar


Waaraan kun je dat zien?
  • Het onderwerp
  • Lay-out
  • taalgebruik
  • Bron

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Tekst en publiek: samengevat
Voor wie de tekst is bedoeld, kun je altijd zien aan: 
- onderwerp
- bron 
- taalgebruik
- lay-out

Alle vier heb je nodig om te checken voor welk publiek een tekst is geschreven.

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

FOUTE UITSPRAKEN
In het volgende filmpje gebruikt Fred verschillende spreekwoorden en uitdrukkingen op een verkeerde manier. 

Jij gaat aangeven wat Fred bedoelt. 

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

5

Slide 45 - Video

This item has no instructions

Welk spreekwoord bedoelt Fred?
A
Spreken is goed, zwijgen is fout
B
Spreken is goud, zwijgen is zilver
C
Spreken is zilver, zwijgen is goud

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions

Anders had jij nu achter ... gezeten
A
de deur
B
het behang
C
water en vuur
D
slot en grendel

Slide 47 - Quiz

This item has no instructions

Fred bedoelt: twee handen op een ...
A
buik
B
kruik
C
luik

Slide 48 - Quiz

This item has no instructions

Fred zegt gebarsten perziken, maar bedoelt ...
A
Gebakken appels
B
Gebakken pruimen
C
Gebakken peren

Slide 49 - Quiz

This item has no instructions

Nu hebben we de ... aan het dansen
A
muizen
B
beesten
C
poppen
D
moppen

Slide 50 - Quiz

This item has no instructions