H5 Rondkomen

Goedemorgen klas 3B2
Terugblik vorige les ( door middel van vragen)
Paragraaf 4. Rondkomen
Vragen maken
Aflsuiting

1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Goedemorgen klas 3B2
Terugblik vorige les ( door middel van vragen)
Paragraaf 4. Rondkomen
Vragen maken
Aflsuiting

Slide 1 - Slide

Vaste lasten
A
Zijn plotselinge uitgaven
B
Zijn uitgaven die elke maand terugkomen
C
Zijn bijvoorbeeld boodschappen

Slide 2 - Quiz

Vaste lasten
A
Zijn alleen per maand
B
Zijn alleen per kwartaal
C
Zijn alleen per halfjaar
D
Kunnen per maand, kwartaal en halfjaar zijn

Slide 3 - Quiz

Huishoudelijke uitgaven zijn alleen voor het huis
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Huishoudelijke uitgaven kan je ook dagelijkse uitgaven noemen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Persoonlijke uitgaven zijn kleinere uitgaven voor iemand persoonlijk
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Gebruiksgoederen gooi je na 1 keer gebruik weg
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Shampoo en tandpasta zijn een
A
Gebruiksgoed
B
Verbruiksgoed

Slide 8 - Quiz

Het kopen van een auto
A
Huishoudelijke uitgave
B
Persoonlijke uitgave
C
Vaste uitgave
D
Incidentele uitgave

Slide 9 - Quiz

€ 10 per week omrekenen naar een maand bedrag doe je zo:
A
€10 x 4
B
€10 x 52 : 12
C
€10 x 12 : 52
D
€10 x 4,3

Slide 10 - Quiz

Huishoudelijke uitgaven
Persoonlijke uitgaven
Vaste uitgaven
Incidentele uitgaven

Gebruiksgoederen
Verbruiksgoederen
boodschappen, benzine
kleding, make-up, ijsje
huur, verzekering, abo
vakantie, reparatie

meerdere keren gebruiken
1x gebruiken, gaan op

Slide 11 - Slide

T
Huishoudelijke uitgaven
voor je huishouden, meerdere keren per maand, wisselend
Vaste uitgaven
regelmatig, bijv. maandelijks, zelfde bedrag
Incidentele uitgaven
soms, vaak duur, onverwacht
Persoonlijke uitgaven
voor jezelf, meestal kleinere bedragen

Slide 12 - Slide

5.3 Sparen en interen
Een budget = vast bedrag voor bepaalde uitgaven

'potje' voor vakantie of een 'potje' voor boodschappen

Heb je geld over dan kan je sparen, heb je tekort dan moet je van spaargeld opnemen (interen)

Slide 13 - Slide

Waarom sparen mensen?
  • Voor een doel 
  • Voor de rente
  • Voorzorg (voor als er iets gebeurd)

Het is altijd verstandig om spaargeld te hebben voor het geval er iets onverwachts gebeurd (voorzorg)


Slide 14 - Slide

5.4 Budgetteren
Inkomsten en uitgaven op elkaar afstemmen

Opnieuw budgetteren als er veranderingen komen in je situatie

Hiervoor moet je soms:
bezuinigen (goedkoper of niet)
aankopen uitstellen 


Slide 15 - Slide

Op welke uitgaven kan je moeilijk snel besparen?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Persoonlijke uitgaven
C
Vaste uitgaven
D
Incidentele uitgaven

Slide 16 - Quiz

Vaste uitgaven liggen vaak vast voor de komende periode, die zijn dus moeilijk te veranderen.
(huur, abonnement, verzekering)

Besparen kan makkelijker op je huishoudelijke en persoonlijke uitgaven.
Of incidentele uitgaven uitstellen (vakantie)

Slide 17 - Slide

Lenen
Voordeel: Gelijk je aankoop doen!
Nadeel:  rente betalen en 
 (terugbetalen lening gedurende langere periode)

Wat je elke maand terugbetaald aan de bank is de termijn
Rente + aflossing per maand


Lening € 4.000
Rente € 800
Looptijd 24 maanden
Termijn is dan 4.000+800=4.800 : 24 = € 200

Slide 18 - Slide

Lening van € 6.000
Rente is 6% per jaar
Hoeveel betaal je aan rente in 1 jaar?
A
€ 600
B
€ 360
C
€ 36
D
€ 60

Slide 19 - Quiz

Anke heeft een lening voor de reparatie van haar auto en betaald hiervoor € 80 per maand aan de bank
A
Incidentele uitgaven
B
Vaste uitgaven

Slide 20 - Quiz

Levensloop
  • Eerste baan
  • Samenwonen
  • Kinderen krijgen
  • Studie van kinderen
  • Kinderen het huis uit
  • AOW en pensioen

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Wat gebeurd er in de meeste gevallen met het spaargeld als mensen met pensioen gaan?
A
Stijgt
B
Blijft gelijk
C
Daalt

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide