Werkwoordspelling tegenwoordige tijd en verleden tijd

Werkwoordspelling
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Lesdoel:
Na deze les weet je hoe je de werkwoorden in de tegenwoordige tijd moet schrijven

Slide 2 - Slide

Tegenwoordige tijd
Hoe weet je nou of je een werkwoord met een d of een t schrijft?

Bij de tegenwoordige tijd moet je iets met een T doen, het woord Tegenwoordige tijd zegt het al: de T van tegenwoordige tijd.


Slide 3 - Slide

Stap 1
Schrijf de ik-vorm van het werkwoord op:
HIj (vinden) zijn horloge in de la.

Ik-vorm van vinden = ik vind

Slide 4 - Slide

Stap 2
Vul een vorm van maken of lopen in.
Hij (vinden) zijn horloge in de la.
Hij loopt zijn horloge in de la

Hoor je een -t achter loopt? Dan schrijf je ook een -t achter de ik-vorm die je al hebt opgeschreven -> vindt

Slide 5 - Slide

Peter …………………(worden) morgen twintig jaar.

Slide 6 - Open question

Ik …………………(worden) volgende week twintig jaar.

Slide 7 - Open question

Karin…………………(betalen) haar rekeningen nooit op tijd.

Slide 8 - Open question

Betalen)………………..jij je rekeningen eigenlijk op tijd?

Slide 9 - Open question

Als zij de sleutel van de voordeur …………….(vinden), kan ze eindelijk naar binnen.

Slide 10 - Open question

Als ik de sleutel van de voordeur ………………..(vinden), kan ik eindelijk naar binnen.

Slide 11 - Open question

(Vinden)……………..je haar eigenlijk aardig?

Slide 12 - Open question

Stappenplan tegenwoordige tijd

1. Schrijf de ik-vorm van het werkwoord op
2. Vul maken/lopen in op de plek van het werkwoord
3. Hoor je achter maken/lopen een -t
Dan schrijf je achter de ik-vorm die je al hebt opgeschreven ook een -t.

Slide 13 - Slide

Maken:
DOEN (boek):
blz. 25, 26 en 27
Studiemeter (online):
-ww.spelling, tegenwoordige tijd, oef, 1 t/m 3
-woordenschat (betekenissen), oef. 1 en 2


Slide 14 - Slide

Verleden tijd

Slide 15 - Slide

Verleden tijd
1. Bepaal of het een sterk of een zwak werkwoord is

Sterk werkwoord: verandert veel (STERK) in de verleden tijd (klinker)
worden -> werden
vinden -> vonden
lopen -> liepen

Slide 16 - Slide

Verleden tijd van zwakke ww
1.  Schrijf de ik-vorm van het werkwoord op:

Hij (beantwoorden) gisteren de brief

De ik-vorm van beantwoorden -> ik beantwoord

Slide 17 - Slide

2. Maak het werkwoord langer:

Hij (beantwoorden) gisteren de brief ->
Hij beantwoord (de) gisteren de brief

Hoor je -te(n) of -de(n)? Dan schrijf je achter de ik-vorm ook 
-te(n) of -de(n)

Slide 18 - Slide

Is het nou verhuisde of verhuiste? 
Als je twijfelt moet je even naar het woord ’T SEXY FOKSCHAAP kijken (of naar het woord ’T TAXI KOFSCHIP)

Dan kijk je naar het hele werkwoord
Dat is VERHUIZEN
Je haalt -EN van het hele werkwoord af: VERHUIZ
Dan kijk je naar de laatste letter (dus de Z)

Zit deze letter (de Z) in het ’T SEXY FOKSCHAAP?
NEE = D , dus verhuisde en niet verhuiste


Slide 19 - Slide

Ik (geloven) niet wat Marloes mij gisteren (vertellen).

Slide 20 - Open question

Ik (ontkennen) dat mijn moeder de keuken (schrobben).

Slide 21 - Open question

De verdachte (antwoorden) dat hij Marie niet (kennen)

Slide 22 - Open question

Het (gebeuren) helaas vaak, dat twee vrachtwagens tegen elkaar (botsen).

Slide 23 - Open question

De beroemde pianist (begeleiden) zelden een zangeres.

Slide 24 - Open question

Slide 25 - Video

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Aan het werk!-
Online: werkwoordspelling 
  • tegenwoordige tijd: oefening 1 t/m 5
  • verleden tijd: oefening 1 en 2
  • woordenschat, betekenissen: oef. 3 en 4

Slide 28 - Slide