Oefening Grammatica H3 modale en zwakke ww zonder verl tijd

Grammatik
Je werkt zelfstandig door deze Grammatik. 
Eerst komt uitleg over een onderwerp en daarna quiz vragen. 
Elk grammatica-onderwerp heeft een eigen kleur. Je kunt altijd terug naar de uitleg.

Het hoeft niet in een keer af, je antwoorden blijven staan.

Wanneer het af is en je hebt een score van 7,0 of hoger, wordt je Handelingsopdracht Grammatica Hoofdstuk 3 en 4 met voldoende beoordeeld.

Nog niet gelukt? Vraag welke onderdelen je nog niet begrijpt. 

TIP: neem de tijd en doe het in een keer goed!
1 / 42
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3,4

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Grammatik
Je werkt zelfstandig door deze Grammatik. 
Eerst komt uitleg over een onderwerp en daarna quiz vragen. 
Elk grammatica-onderwerp heeft een eigen kleur. Je kunt altijd terug naar de uitleg.

Het hoeft niet in een keer af, je antwoorden blijven staan.

Wanneer het af is en je hebt een score van 7,0 of hoger, wordt je Handelingsopdracht Grammatica Hoofdstuk 3 en 4 met voldoende beoordeeld.

Nog niet gelukt? Vraag welke onderdelen je nog niet begrijpt. 

TIP: neem de tijd en doe het in een keer goed!

Slide 1 - Slide

Modalverben

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Modale Werkwoorden in de tegenwoordige tijd:
müssen
können
wollen
sollen
dürfen
mögen
ich
muss
kann
will
soll
darf
mag
du
musst
kannst
willst
sollst
darfst
magst
er/sie/es
muss
kann
will
soll
darf
mag
wir
müssen
können
wollen
sollen
dürfen
mögen
ihr
müsst
könnt
wollt
sollt
dürft
mögt
sie
müssen
können
wollen
sollen
dürfen
mögen
Sie
müssen
können
wollen
sollen
dürfen
mögen

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Ich (können, tt) ……………. dir helfen.

Slide 8 - Open question

Du (dürfen, tt) ……… heute früher nach Hause gehen.

Slide 9 - Open question

Er (wollen, tt) ……. nachher einkaufen gehen.

Slide 10 - Open question

Ihr (sollen, tt) ……... eure Hausaufgaben machen.

Slide 11 - Open question

Er(wissen, tt) …….. noch nicht so viel.

Slide 12 - Open question

Ich (weten, tt) ……... eure Hausaufgaben machen.

Slide 13 - Open question

Wir (willen, tt) ……... unsere Hausaufgaben machen.

Slide 14 - Open question

Ihr (mogen, tt) ……... nicht ohne Mundmaske im Supermarkt gehen.

Slide 15 - Open question

Du(mogen, tt) ……... immer so spät nach Hause kommen, so cool!

Slide 16 - Open question

Monika (kunnen, tt) ……... sehr gut Deutsch reden.

Slide 17 - Open question

Du (dürfen, tt) ……… heute früher nach Hause gehen.

Slide 18 - Open question

Werkwoorden met een stam die eindigt op -d of -t

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Werkwoorden met een stam die eindigt op -d of -t

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Werkwoorden met een stam die eindigt op -s, -ss, -ß of -z

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

In meiner Freizeit .... ich gerne.
A
sing
B
singe
C
singt
D
singen

Slide 25 - Quiz

Ich ... mich, wenn ich Zeit habe, Tennis zu spielen.
A
meld
B
melde
C
meldet
D
melden

Slide 26 - Quiz

Bitte, .... du auf mich?
A
warte
B
wartet
C
wartest
D
warten

Slide 27 - Quiz

... ihr auch gerne, wenn es warm ist?
A
bade
B
baden
C
badet
D
badest

Slide 28 - Quiz

Was ... die Gitarre?
A
kost
B
koste
C
kosten
D
kostet

Slide 29 - Quiz

John .... in einem Geschäft in München.
A
arbeidt
B
arbeit
C
arbeitet
D
arbeidt

Slide 30 - Quiz

Wir ... jeden Sammstag zu unseren Großeltern.
A
gehe
B
gehen
C
geht
D
gehst

Slide 31 - Quiz

Ich tanze gerne. .... du auch gerne?
A
tanst
B
tanzst
C
tanzt

Slide 32 - Quiz

Meine Schwester .... jeden Mittwoch.
A
reit
B
reite
C
reitt
D
reitet

Slide 33 - Quiz

Er ... immer, dass er nicht lernen kann.
A
sage
B
saget
C
sagt
D
sagst

Slide 34 - Quiz

Welke zinnen zijn correct?
A
Johan hat Hunger. Er hat noch nicht gegessen.
B
Lisa hat Hunger. Er hat noch nicht gegessen.
C
Johan hat Hunger. Sie hat noch nicht gegessen.
D
Lisa hat Hunger. Sie hat noch nicht gegessen.

Slide 35 - Quiz

Vul de juiste vorm in:

Warum (antworten)du nicht?

Slide 36 - Open question

Vul de juiste vorm in:

Mark und Erich, ihr (reden) zu viel in der Klasse

Slide 37 - Open question

Vul de juiste vorm in:
Mein Bruder ... (heißen) Ulrich.

Slide 38 - Open question

Vul de juiste vorm in:
Am Sammstag (finden) ein Internationaler Wettkampf statt.

Slide 39 - Open question

Vul de juiste vorm in:

Ich (reiten) jeden Tag.

Slide 40 - Open question

Abschluss
Niet inpakken - luisteren - ik sluit de les af
  • na mijn startsignaal: inpakken
  • zitten blijven tot de bel gaat- stil

  • dan: klaar :)

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide