SCC M4 L4 werkwoordspelling

M4 L4 werkwoordspelling
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

M4 L4 werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat is de stam van het werkwoord 'wandelen'?

Slide 2 - Open question

This item has no instructions

Wat is de ik-vorm van het werkwoord 'wandelen'?

Slide 3 - Open question

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Video

This item has no instructions

Wat is niet goed gespeld?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

(drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Is het werkwoord 'wandelen/wandelden' een sterk of een zwak werkwoord?
A
een sterk werkwoord
B
een zwak werkwoord

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Is het werkwoord 'slapen/sliepen' een sterk of een zwak werkwoord?
A
een zwak werkwoord
B
een sterk werkwoord

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

zwakke werkwoorden
sterke werkwoorden
slapen
koken
rennen
eten
kijken
tekenen

Slide 13 - Drag question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Ik (koken) pasta.

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Wij (zetten) de pot op tafel.

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Wat is er hier mis? 

Slide 16 - Slide

Goed of fout?
Het gaat hier om de voltooide tijd.
- ingepakt: goed (want je hoort de 't' in: ingepakte; of gebruik 't ex-Kofschip: de 'k' zit erin) 
- bezorgt: fout! (je hoort een 'd' in bezorgde; of kijk naar 't ex-Kofschip: daar zit de 'g' niet in.)

(Let op: 'bezorgt' is wel goed in de tegenwoordige tijd! Hij bezorgt het pakje.)
Hoe herken je een voltooid deelwoord in de zin? 
1. Er staan ALTIJD twee werkwoorden in een zin. 
 
Het hulpwerkwoord is altijd: zijn, hebben of worden.

2. Begint vaak met ge, be, ont, ver, her
Ik HEB GEwerkt 

Ik BEN te laat GEkomen

Hij WERD netjes ONTvangen 





Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Bij sterke werkwoorden eindigt het voltooid dw vaak op -en

zwemmen - zwom - gezwommen 
lopen - liep - gelopen 

bij zwakke werkwoorden gaan we kijken of er een t of een d achter komt! 

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Belangrijk!!!!!



een voltooid deelwoord schrijf je NOOIT met DT!!!!!!!


Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Ik heb (schaatsen).

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Ik heb gisteren in de tuin (werken)..
A
gewerken
B
gewerkt
C
gewerkd

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Ik heb heel lang (geloven) dat spoken bestaan.
A
geloofd
B
gelooft
C
geloven

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

De broodjes in de kantine zijn altijd goed (beleggen).
A
belegd
B
belegt
C
beleggen

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wordt die terrorist nog wel (veroordelen)
A
veroordeeld
B
veroordeeldt
C
veroordeelt

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions