oefenen grammatica en spelling SO 3K

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 2

Oefenen grammatica 

blok 1

Maak een basiszin.

Pas bij de volgende zin de tijdproef toe.
Schrijf de zin op die veranderd is.

'Deze bloemen kocht ik voor mijn jarige tante'.

Dat heb je mooi gemaakt!
heb =

1. PV
2. OND
3. WWG
4. lv

Kunnen jullie dat probleem zelf oplossen?
kunnen =

1. PV
2. OND
3. WWG
4. lv

Wij moeten de trein naar Apeldoorn halen.
de trein naar Apeldoorn =

1. PV
2. OND
3. WWG
4. lv

De dokter heeft de patiënt grondig onderzocht.
heeft onderzocht =

1. PV
2. OND
3. WWG
4. lv

Lotte geeft Hendrik een roos.
een roos =

1. PV
2. OND
3. WWG
4. LV

Ik heb gisteren heerlijk gegeten.
heb =

1. PV
2. heel ww
3. vdw
4. lv

Ik heb gisteren heerlijk gegeten.
gegeten =

1. PV
2. heel ww
3. vdw
4. lv

Wij moeten zelf onze boodschappen doen.
doen =

1. PV
2. heel ww
3. vdw
4. lv

Mijn vader heeft de bbq aangestoken.
aangestoken =

1. PV
2. heel ww
3. vdw
4. lv

Harrie en Henk lezen de gebruiksaanwijzing.
de gebruiksaanwijzing =

1. PV
2. heel ww
3. vdw
4. lv

Noteer hieronder een basiszin.

Kon je het weer niet laten?
ond =

De politieman wilde hem aanhouden.
pv =

Harrie geeft Henk een klap.
lv =

Maak een zin in de t.t. waar het woordje 'maken' een pv is.

Maak een zin in tt waarin 'maken' een heel werkwoord is.

Maak een zin met het voltooid deelwoord van 'maken' erin.

Wat is het voltooid deelwoord van 'ontvangen'

Wat is het voltooid deelwoord van 'repareren'?

wat is het voltooid deelwoord van 'helpen'

wat is het voltooid deelwoord van zijn?

Noteer de twee persoonsvormen van de volgende zin:

De hond moet straks nog worden uitgelaten, want dat is nog niet gebeurd.

Noteer de twee persoonsvormen van de volgende zin:

Ik drink mijn koffie altijd met suiker omdat hij anders bitter smaakt.

Noteer de twee persoonsvormen van de volgende zin:

Mijn oma houdt erg van borduren want daar wordt ze rustig van.

Die vrouw gaat op de stoel staan, zodra ze een spin ziet.

1. Hoofdzin - bijzin
2. Bijzin - hoofdzin
3. Hoofdzin - hoofdzin

Ik wil een fiets en ik wil ook een PlayStation kopen.

1. Hoofdzin - bijzin
2. Bijzin - hoofdzin
3. Hoofdzin - hoofdzin

Samuel en Thomas hebben gisteren een ongeluk gezien toen ze naar huis fietsten.

1. Dit zijn twee hoofdzinnen
2. Dit zijn een hoofdzin en een bijzin

1. rood = hoofdzin
2. rood = bijzin

1. rood = hoofdzin
2. rood = bijzin

Noteer uit de volgende zin de persoonsvorm en het voltooid deelwoord.
Benoem wat de pv en wat het vdw is

Ik heb nooit geweten dat je mij leuk vond.

Noteer uit de volgende zin de persoonsvorm en het voltooid deelwoord.
Benoem wat de pv en wat het vdw is

Wij zijn gisteren betrapt.

Noteer uit de volgende zin de persoonsvorm en het voltooid deelwoord.
Benoem wat de pv en wat het vdw is

Mijn vader heeft een mooi schilderij gemaakt.

Noteer uit de volgende zin de persoonsvorm en het voltooid deelwoord.
Benoem wat de pv en wat het vdw is

Hij is nooit naar het melklokaal gegaan.

Spel de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd op een goede manier:

Ons vliegtuig ... (landen) veel later dan gepland.

Spel de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd op een goede manier:

Mijn ouders ... (wachten) vast al langer dan een uur in de aankomsthal.

Spel de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd op een goede manier:

Vanwege de mist ... .(landen) vandaag alle vliegtuigen later.

Spel de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd op een goede manier:

Wat ... (vinden) jij van onze nieuwste gymleraar?

Spel de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd op een goede manier:

Karim ... (vinden) hem heel streng.

houden=

1. klankvast
2. klankveranderend

maken=

1. klankvast
2. klankveranderend

juichen=

1. klankvast
2. klankveranderend

wensen=

1. klankveranderend werkwoord
2. klankvast werkwoord

Klankvast of klankveranderend?

Rennen

1. Klankvast
2. Klankveranderend

Is
FIETSEN
een klankvast
werkwoord?

1. ja
2. nee

Spel de persoonsvorm in de verleden tijd op de juiste manier.

Op het slaapfeestje van Roos ... (maken) we veel selfies.

Spel de persoonsvorm in de verleden tijd op de juiste manier.

Mijn moeder ... (branden) haar hand aan de oven.

Spel de persoonsvorm in de verleden tijd op de juiste manier.

Mijn vader ... (brengen) zijn fiets naar de fietsenmaker.

Spel de persoonsvorm in de verleden tijd op de juiste manier.

De bloemist ... (verpotten) de plant van de ene naar de andere pot.

Ik vond deze oefening

1. gemakkelijk
2. moeilijk
3. ik weet het niet

Dat was het.