Is altijd een werkwoord, je gebruikt de vraagproef of tijdproef
Het werkwoordelijk gezegde (wg)
De pv + alle andere werkwoorden in de zin
3.7 Grammatica - herhaling
Hoe vind je ook al weer:
Slide 9 - Slide
De pv, het ond, het wg zijn zinsdelen
De zinsdelen zet je tussen zinsdeelstrepen |
Zinsdelen kan je verschuiven in de zin.
Bijvoorbeeld | De oude man | heeft | op zijn gitaar | gespeeld. | | Op zijn gitaar | heeft | de oude man | gespeeld. |
3.7 Grammatica - herhaling
Hoe zat het ook al weer met zinsdelen?
Slide 10 - Slide
Het werkwoordelijke gezegde (wg) bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
Het wg bestaat dus uit: de pv + alle andere werkwoorden.
Bijvoorbeeld: wg wg | Jesse | gaat | zijn huiswerk |maken.|
3.7 Grammatica
Leertekst Onderwerp (O) blz. 172
Slide 11 - Slide
Het onderwerp (O) en het werkwoordelijk gezegde (wg) horen bij elkaar.
Je vindt het onderwerp door te vragen : wie (of wat) + werkwoordelijke gezegde?
Bijvoorbeeld:
wg wg | Jesse | gaat | zijn huiswerk |maken.|
Wie gaat maken? Antwoord Jesse. Jesse is het onderwerp (O)
3.7 Grammatica
Leertekst Onderwerp (O) blz. 172
Slide 12 - Slide
Het werkwoordelijke gezegde (wg) bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
Het wg bestaat dus uit: de pv + alle andere werkwoorden.
Bijvoorbeeld: O wg wg | Johan | gaat |een nieuw auto | kopen.|
3.7 Grammatica
Leertekst werkwoordelijk gezegde
Slide 13 - Slide
Het werkwoordelijke gezegde (wg) bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
Het wg bestaat dus uit: de pv + alle andere werkwoorden.
Bijvoorbeeld: O wg wg | Julia | wil | haar huiswerk |maken.|
3.7 Grammatica
Leertekst werkwoordelijk gezegde
Slide 14 - Slide
Op het werkblad staat de pv, wg en O nog een keer uitgelegd.
We maken samen de voorkant.
Klaar. Zelfstandig aan de slag met de achterkant: 1. Onderstreep de persoonsvorm (pv) 2. Zoek alle werkwoorden, en schrijf 'wg' erboven. 3. Zoek het onderwerp (O), en schrijf 'O' erboven.
3.7 Grammatica - aan de slag
Werkblad oefenen met PV, wg en O
Slide 15 - Slide
Maak opdracht 4 en 5 blz. 241 en 242.
3.7 Grammatica
Aan de slag
Slide 16 - Slide
Na het werkwoordelijk gezegde (wg) en het onderwerp (O) benoem je het lijdend voorwerp (lv).
Je vindt het lijdend voorwerp door te vragen: wat(of wie) + wg+O? Het antwoord hierop is het lijdend voorwerp (lv).
Let op: niet elke zin heeft een lijdend voorwerp.
Voorbeeld: Frank heeft met zijn voetbal het grote raam kapot geschoten.
3.7 GrammaticaLeertekst lijdend voorwerp blz. 174
Slide 17 - Slide
Samen maken opdracht 2, 3 en 4 blz. 170-171
3.7 Grammatica
Aan de slag
Slide 18 - Slide
Frank heeft met zijn voetbal het raam kapot geschoten.
pv = heeft
wg = heeft geschoten
O = Frank
LV = ?
=> Wat heeft Frank (kapot) geschoten? => antwoord: het raam (=lv)
O wg lv wg Frankheeft met zijn voetbal het raam kapot geschoten.
3.7 GrammaticaLeertekst lijdend voorwerp blz. 174
Slide 19 - Slide
De timmerman timmert een nieuwe kast.
pv = timmert
wg = timmert
O = de timmerman
LV = ?
=> Wat heeft de timmerman getimmerd? => antwoord: een nieuwe kast (=lv)
O wg lv De timmermantimmerteen nieuwe kast.
3.7 GrammaticaLeertekst lijdend voorwerp blz. 174
Slide 20 - Slide
Maak opdracht 9 en 10 blz. 175. Je hoeft geen zinsdeelstrepen te zetten!
3.7 Grammatica
aan de slag
Slide 21 - Slide
1.7 Grammatica - tijdproef pv
Stappenplan tijdproef pv
De pv vind je met de tijdproef pv:
Voorbeeld
1
Zet de zin in een andere tijd: van de tegenwoordige tijd (tt) naar de verleden tijd (vt) of
van de verleden tijd (vt) naar de tegenwoordige tijd (tt).
Op het sportveld spelen drie jongens met elkaar.
Tijdproef pv: Op het speelveld speelden drie jongens met elkaar
2
Het woord dat verandert, is de pv.
spelen is de pv
Slide 22 - Slide
Oefenen met kijken en luisteren
Je krijgt zo een videofragement.
1. Kijk en luister je goed.
2. Daarna ga je de vragen maken.
3. Je krijg het fragment daarna nog een keer te zien.
Slide 23 - Slide
1. Onderstreep de persoonsvorm (pv) - zet gelijk tussen zinsdeelstrepen |
2. Zoek het werkwoordelijke gezegde (wg) - zet gelijk tussen zinsdeelstrepen |
3. Zet wg boven de pv en de wg
4. Zoek het onderwerp (O)
5. Zet O boven het onderwerp - zet gelijk tussen zinsdeelstrepen |.
6. Zet de pv, het wg en het onderwerp (o) tussen zinsdeelstrepen