Lezen H4 - opdr. 4

Lezen
Hoofdstuk 4
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen
Hoofdstuk 4

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
Leerdoel: je kan standpunt en (tegen)argumenten uit een tekst halen en in een argumentatieschema zetten.

- Terugblik
- Uitleg
- Leesvaardigheidsopdracht

Slide 2 - Slide

De garage (mailen) me dat dat type auto niet (leasen) kan worden.

Slide 3 - Open question

Voeg de juiste leestekens toe:
Dit is geen goede oplossing maar een noodoplossing vertelt de woordvoerder van de organisatie.

Slide 4 - Open question

Welke tekststructuren ken je nog?

Slide 5 - Mind map

Noteer het standpunt uit de volgende zinnen: De PVV is geen democratische partij. Ik zal er dus nooit op stemmen.

Slide 6 - Open question

Is het argument een feitelijke of waarderende uitspraak?
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 7 - Quiz

Aan welke signaalwoorden herken je een standpunt?
A
volgens mij
B
want
C
maar
D
dus

Slide 8 - Quiz

Noteer het argument uit de volgende zinnen: Trump zegt dat hij de meest populaire president ooit is. Bij zijn inhuldiging was namelijk de grootste menigte ooit.

Slide 9 - Open question

Is het argument feitelijk of waarderend?
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 10 - Quiz

Aan welke signaalwoorden herken je een argument?
A
ik vind
B
immers
C
daarom
D
daarentegen

Slide 11 - Quiz

Tegenargument en weerlegging
Tegenargument: argument tegen wat de schrijver zegt. 
Let op! Het is tegen de stelling.

Voorbeeld:
schrijver is tegen de afschaffing van het jeugdloon. Een argument voor de afschaffing van het jeugdloon is dan een tegenargument voor zijn punt.

Voorstanders van het jeugdloon zeggen dat het afschaffen zal leiden tot minder banen. Dat is echter niet zo, want hetzelfde werk zal gedaan moeten worden.

Slide 12 - Slide

Weerlegging
Met een weerlegging geef je een reactie op een tegenargument.

Voorstanders van het jeugdloon zeggen dat het afschaffen zal leiden tot minder banen. Dat is echter niet zo, want hetzelfde werk zal gedaan moeten worden.

Slide 13 - Slide

signaalwoorden tegenargument:

  • een veelgehoord argument is, 
  • je hoort vaak zeggen dat, 
  • men zegt, 
  • sommige mensen menen/vinden dat.
  • echter
  • namelijk
Signaalwoorden weerlegging:

  • maar
  • echter
  • daarentegen

Slide 14 - Slide

Noteer het tegenargument uit de volgende zinnen: Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen. De kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor echter wel een stuk groter.

Slide 15 - Open question

Aan welk signaalwoord herken je een tegenargument?
A
bovendien
B
echter
C
namelijk
D
weliswaar

Slide 16 - Quiz

Leesvaardigheidsopdracht
  • Jullie gaan een tekst lezen (blz 26)
  • In alinea 7 is een tegenargument te herkennen.
  • Wat is het tegenargument?

timer
7:00

Slide 17 - Slide

Leesvaardigheidsopdracht
Maak opdracht 4 op bladzijde 117.
5 minuten in stilte.

Slide 18 - Slide