W26 NE 1G1 Woordsoorten H5 Les 1

• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Nieuwe week & Nieuwe taak

week 26 (22 t/m 26 juni)

• Uitleg grammatica H5 woordsoorten
  

1. Aanwijzend voornaamwoord
2. Vragend voornaamwoord
3. Onbepaald voornaamwoord

• Even oefenen in de LessonUp
• Eindtaken

1. Werken op jouw niveau: extra uitleg, herhaling of verdieping

Leerdoelen

Deze week oefen je met:

• het herkennen en gebruiken van de volgende voornaamwoorden: vragend, aanwijzend en onbepaald

aanwijzend voornaamwoord

Met een aanwijzend voornaamwoord wijs je zaken (dingen), mensen en dieren aan. Meestal staat het aanwijzend voornaamwoord voor een zelfstandig naamwoord. Als het 'alleen' staat kun je het zelfstandig naamwoord er vaak bij denken, bijvoorbeeld: 

• Deze laptop is veel nieuwer dan die (laptop). Vind jij dit ook? Bij 'die'  kun je laptop erachter zetten. Bij 'dit'  niet. Toch is dit ook een aanwijzend voornaamwoord.

Let op !

Woorden zoals daar, daarheen, daarover, daarnaast, daartegenover en daarlangs zijn géén aanwijzend voornaamwoord. Deze woorden geven een richting aan.

vragend voornaamwoord

Een vragen voornaamwoord staat bijna altijd aan het begin van een zin: welk boek jij gelezen? Met wie ga je naar de film?

Soms is er een zin gemaakt van een vraag: Ik wil graag weten met wie je naar de film bent geweest. Dan is 'wie' toch ook een vragend voornaamwoord.

wie, wat welk(e), wat voor (een)

Vragende voornaamwoorden kunnen zelfstandig en niet-zelfstandig worden gebruikt en verwijzen naar personen of niet-personen.  De niet-zelfstandige vragende voornaamworden passen zich aan aan het zelfstandig naamwoord dat er achter staat: 

• Welk boek lees jij? 
• Welke auto zullen we nemen? 

Let op !

waar, wanneer en hoe zijn géén vragende voornaamwoorden, maar bijwoorden. Ze kunnen wel als vraagwoord gebruikt worden: Wanneer gaan jullie op vakantie?  Hoe doe je dat?

De woorden 'dat' en 'die' behoren tot meerdere woordsoorten en zijn alleen aanwijzend voornaamwoord als je ze kunt vervangen door 'dit' en 'deze'.

onbepaald voornaamwoord

Bij een onbepaald voornaamwoord weet je niet precies over wie of wat het gaat:

- Heb je nog wat leuks gedaan in de vakantie?

- Er was vanmiddag iemand aan de deur die iets wilde verkopen.

Een lastige situatie!

Zulke goedkope schoenen kun je maar beter niet kopen. Hier gaat het niet speciaal over jou, maar is het meer in het algemeen bedoeld. Het woordje 'maar' geeft dit ook een beetje aan. Er wordt hier 'men' bedoeld. Dan is het woordje 'je' géén persoonlijk voornaamwoord, maar een onbepaald voornaamwoord.

Een lastige situatie!

Heb je nog 'wat' gekocht voor je moeder? 

• Het woordje 'wat' betekent hier 'iets'. Dan is 'wat' géén vragend voornaamwoord, maar een onbepaald voornaamwoord. Onthoud dit goed!

Het is al vier uur, ik moet weg, maar het is zo koud buiten. 

• Het woordje 'het' geeft hier tijd en weersomstandigheid aan: 'het' is nu een onbepaald voornaamwoord. Onthoud ook dit goed !

Ook [dit] jaar ga ik op wintersport.

[Die] jongen met [dat] Franstalige boek kwam ik tegen op straat.

[Welke] straat bedoel je?

Het was [die] lange straat vlak bij de H&M.

Ik begrijp nog niet [wat] je bedoelt.

[Die] straat doet er ook niet toe.

Waar koop je [zo’n] leuke broek?

[Wat] voor winkel is het?

Wij hebben [zulke] slechte gesprekken, vind je ook niet?

IEMAND heeft de pen in zijn etui gedaan.

1. bijwoord
2. hulp ww
3. onbepaald voornaamwoord
4. zelfstandig naamwoord

NIEMAND kijkt uit het raam.

1. onbepaald voornaamwoord
2. zelfstandig nw
3. aanwijzend vnw
4. bijwoord

In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?' is het woord WAAR een:

1. vragend voornaamwoord
2. bijwoord
3. voorzetsel
4. bezittelijk voornaamwoord

Heeft niemand iets van Julia gehoord?
'niemand' =

1. aanwijzend voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord
3. onbepaald voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
'wie' =

1. aanwijzend voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord
3. vragend voornaamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

Ik zag die mug niet.
'die' =

1. Vragend voornaamwoord
2. Aanwijzend voornaamwoord
3. persoonlijk voornaamwoord
4. Bijwoord

Wat gebeurt hier?
'Wat' =

1. vragend voornaamwoord
2. bijwoord
3. persoonlijk voornaamwoord
4. aanwijzend voornaamwoord

Werken op eigen niveau

Werken op eigen niveau

De online lesmethode zorgt ervoor dat jij op het juiste niveau kunt oefenen. Iedereen start met een basisoefening. Vervolgens berekent het programma met welke oefeningen jij verder gaat. Uiteindelijk leert iedereen hetzelfde, maar op zijn eigen tempo.

• Oefeningen met extra uitleg
• Verder oefenen
• Oefeningen met extra uitdaging

Eindtaken week 26

• Grammatica H5 - woordsoorten

1. Maak in de online methode de opdrachten bij grammatica woordsoorten H5.
2. Grammatica woordsoorten: aanwijzend, onbepaald en vragend voornaamwoord + herhaling vorige woordsoorten
   

Zie de volgende dia's met foto's ter verduidelijking.

Week 26

Maak de opdrachten van H5 woordsoorten.

Week 26

Maak de opdrachten van H5 woordsoorten. Je werkt op jouw niveau.

Weektaak 26 afgerond