Als in een zin met een werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord staat dan is dat een zelfstandig werkwoord.Het werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet.
Overige werkwoorden in de zin zijn hulpwerkwoorden.
Slide 3 - Slide
Werkwoordelijk gezegde
Tim zoekt al jarenlang naar die brief.
werkwoordelijk gezegde = zoekt
Let op dat je OOK nog een persoonsvorm hebt in elke zin. In deze zin is dat dus zoekt.
Slide 4 - Slide
Werkwoordelijk gezegde
Tim heeft jaren naar die brief gezocht.
werkwoordelijk gezegde = heeft gezocht
Slide 5 - Slide
Tim heeft jaren naar die brief gezocht. Welk werkwoord is het belangrijkste werkwoord?
A
heeft
B
gezocht
Slide 6 - Quiz
Werkwoordelijk gezegde
Tim heeft jaren naar die brief gezocht.
werkwoordelijk gezegde = heeft gezocht
zelfstandig werkwoord = gezocht
hulpwerkwoord = heeft
Slide 7 - Slide
Tim zal jaren naar die brief hebben gezocht.
Slide 8 - Slide
Tim zal jaren naar die brief hebben gezocht.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde
Slide 9 - Quiz
Tim ZAL jaren naar die brief hebben gezocht. Benoem het werkwoord.
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord
Slide 10 - Quiz
Tim zal jaren naar die brief HEBBEN gezocht. Benoem het werkwoord.
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord
Slide 11 - Quiz
Tim zal jaren naar die brief hebben GEZOCHT. Benoem het werkwoord.
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord
Slide 12 - Quiz
Naamwoordelijk gezegde
Slide 13 - Slide
Er is altijd een koppelwerkwoord te vinden bij het naamwoordelijk gezegde
Als in een zin met een werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord staat dan is dat een zelfstandig werkwoord.Het werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet.
Alsin een zin met een naamwoordelijk gezegde maar één werkwoord staat dan is dat een koppelwerkwoord.Het werkwoord geeft aan wat het onderwerp is (het koppelt een eigenschap, toestand of kenmerk)!
Overige werkwoorden in de zin zijn hulpwerkwoorden.
Slide 15 - Slide
Hij was gisteren jarig.
Slide 16 - Slide
Hij was gisteren jarig.
Naamwoordelijk gezegde
Wat was hij? [jarig] = het naamwoordelijk deel
Naamwoordelijk gezegde: was [jarig]
Was = koppelwerkwoord
Slide 17 - Slide
Joanie is erg blij geweest
Slide 18 - Slide
Joanie is erg blij geweest.
Naamwoordelijk gezegde
Wat is Joanie geweest? [erg blij] = het naamwoordelijk deel
Naamwoordelijk gezegde: is [erg blij] geweest.
geweest = koppelwerkwoord
is = hulpwerkwoord
Slide 19 - Slide
Het spel blijkt zeer moeilijk te zijn.
Slide 20 - Slide
Het spel blijkt zeer moeilijk te zijn.
Naamwoordelijk gezegde
Wat blijkt het spel? [zeer moeilijk] = het naamwoordelijk deel
Naamwoordelijk gezegde: blijkt [zeer moeilijk] te zijn.