Grammatica - zinsopbouw les 3

Grammatica - zinsopbouw les 2
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica - zinsopbouw les 2

Slide 1 - Slide

Lesdoelen

Aan het eind van deze les kan ik een bijvoeglijke bijzin benoemen. 


Slide 2 - Slide

Startopdracht

Bedenk twee betekenisvolle, samengestelde zinnen en noteer deze in je schrift.
- een zin met een nevenschikkend voegwoord
- een zin met een onderschikkend voegwoord

timer
2:30

Slide 3 - Slide

Startopdracht

Geef je schrift aan je buur. 
Controleer elkaars zinnen en let hierbij goed op de kenmerken van een nevenschikkende en een onderschikkende zin
timer
2:30

Slide 4 - Slide

Kenmerken 
Nevenschikkende zinnen verbinden twee hoofdzinnen met elkaar.
Je kunt nevenschikkende zinnen los van elkaar gebruiken zonder de woordvolgorde te veranderen.

Onderschikkende zinnen verbinden een hoofdzin en een bijzin met elkaar.
Je kunt de bijzin niet zomaar los gebruiken; hiervoor moet je eerst de woordvolgorde veranderen.  

Slide 5 - Slide

Categorieën voegwoorden
  • opsomming: en 
  • tijd: voordat, totdat, nadat, terwijl, toen, dan
  • voorwaarden: indien, mits, tenzij, als, wanneer, zodra
  • reden, oorzaak en gevolg: daarom, doordat, omdat, zodat, aangezien, want
  • tegenstelling: maar, hoewel, ofschoon
  • keuze: of
  • conclusie: dus

Slide 6 - Slide

Huiswerk nakijken

Zinnen veranderen

opdracht 3
 blz. 64

Slide 7 - Slide

Opdracht

Bijvoeglijke bijzin

Maak opdracht 5 en lees de theorie 
 blz. 64 - 65

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Kenmerken bijvoeglijke bijzin


  • Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
  • Het is een zin met een onderwerp en een persoonsvorm.

Voorbeeld: 

De jongen, die gisteren een ongeluk kreeg, ligt nu in het ziekenhuis.

    



Slide 10 - Slide

Opdracht

Bijvoeglijke bijzin

Maak opdracht 6, vraag 1 
 blz. 65

timer
5:00

Slide 11 - Slide

Opdracht

Maak samengestelde zinnen

Maak opdracht 2 
 blz. 113

timer
15:00

Slide 12 - Slide

Opdracht nakijken
Kijk samen elkaars zinnen na. 
Let goed op de kenmerken van een nevenschikkende en een onderschikkende zin. 

Slide 13 - Slide

Kenmerken bijvoeglijke bijzin - uitbreiding


  • Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
  • Het is een zin met een onderwerp en een persoonsvorm.
  • Begint meestal met een betrekkelijk voornaamwoord, maar soms ook met een voorzetsel
Voorbeeld: 
De jongen met wie ik gisteren stond te praten, is de broer van mijn vriendin. 

    



Slide 14 - Slide

Opdracht

Bijvoeglijke bijzinnen

Maak opdracht 3 en 4 
 blz. 113 - 114

Daarna klassikaal bespreken. 

timer
15:00

Slide 15 - Slide

Theorie

Bedrijvende en lijdende vorm: kenmerken

Lees de theorie op blz. 114

timer
3:00

Slide 16 - Slide

Kenmerken bedrijvende en lijdende zin

Bedrijvende (actieve) zin:
  • Het onderwerp doet iets
  • Er kan een lijdend voorwerp in de zin staan
Lijdende (passieve) zin:
  • Er wordt iets met het onderwerp gedaan
  • Er kan geen lijdend voorwerp in de zin staan

Voorbeeld: 

De leerlingen maken de toets.
De toets wordt door de leerlingen gemaakt.  

    



Slide 17 - Slide

Opdracht

Bedrijvende en de lijdende vorm

Maak opdracht 5 en 6 
 blz. 114 - 115

timer
10:00

Slide 18 - Slide

Theorie

Bedrijvende en lijdende vorm: wijzigen zinnen

Lees de theorie op blz. 115

timer
5:00

Slide 19 - Slide

Van lijdende vorm naar...

B. De computer wordt door de man gekocht (passief).


Er veranderen drie dingen:
1. Het lijdend voorwerp wordt onderwerp.
2. Het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die begint

     met door.
3. In het gezegde komt een vorm van het hulpwerkwoord

     worden (onvoltooide tijd) of zijn (voltooide tijd) te staan.

Slide 20 - Slide

bedrijvende vorm

B. De man koopt een computer.


  • Deze zin is actief
  • In de zin staat een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp en (soms) een lijdend voorwerp. 

Slide 21 - Slide