bvnw + trappen

Les 37




&
Bijvoeglijk naamwoord
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, bLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 37




&
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Slide

lesdoel
na deze les:
- weet je wat het bijvoeglijk naamwoord is
- kun je uitleggen wat trappen van vergelijking betekent. 
- kun je de trappen van vergelijking toepassen.

Slide 2 - Slide

Trappen van vergelijking
Je gebruikt trappen van vergelijking als je twee of meer dingen met elkaar wilt vergelijken. 

Er zijn drie trappen van vergelijking. 

stellende trap (1e), vergrotende trap (2e), overtreffende trap (3e)

Slide 3 - Slide

Trap 1, stellende trap
trap 1: het grondwoord

Eerst kijk je naar het grondwoord. 

bijvoorbeeld: snel

Slide 4 - Slide

Trap 2, vergrotende trap
trap 2: het grondwoord + -er

Je plakt -er achter het grondwoord. Soms moet je het woord een beetje veranderen. 

bijvoorbeeld: sneller

Slide 5 - Slide

Trap 3, overtreffende trap
trap 3: grondwoord + -st

Je plakt -st achter het grondwoord. 

bijvoorbeeld: snelst

Slide 6 - Slide

voorbeelden
trap 1
trap 2
trap 3
snel
sneller
snelst
groot
groter
grootst
knap
knapper
knapst
klein
kleiner
kleinst
aardig
aardiger
aardigst

Slide 7 - Slide

oefenen
Er komen een aantal slides.
Jij vult de trappen van vergelijking in. 
voorbeeld: fijn
jij noteert: fijn - fijner - fijnst

Slide 8 - Slide

fijn

Slide 9 - Open question

lief

Slide 10 - Open question

jong

Slide 11 - Open question

mooi

Slide 12 - Open question

goed

Slide 13 - Open question

sterk

Slide 14 - Open question

weinig

Slide 15 - Open question

welke trap? 
Je krijgt een aantal woorden.
Jij moet kiezen of het woord de stellende (1e), vergrotende (2e) of  overtreffende (3e) trap van vergelijking is. 

Slide 16 - Slide

blond
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap (3e)

Slide 17 - Quiz

zuurder
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap (3e)

Slide 18 - Quiz

donker
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap(3e)

Slide 19 - Quiz

zuurst
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap (3e)

Slide 20 - Quiz

bozer
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap (3e)

Slide 21 - Quiz

verst
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap (3e)

Slide 22 - Quiz

arm
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap(3e)

Slide 23 - Quiz

dikker
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap(3e)

Slide 24 - Quiz

zachtst
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap (3e)

Slide 25 - Quiz

goed
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap (3e)

Slide 26 - Quiz

best
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap (3e)

Slide 27 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord!

bv. de groene jas, de lieve hond, het aardige meisje

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 30 - Quiz

wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 31 - Quiz


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 32 - Quiz

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Zegt iets over de persoonsvorm
B
De, het, een
C
Hetzelfde als een voorzetsel
D
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord

Slide 33 - Quiz

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 34 - Open question

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 35 - Open question

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 36 - Open question

En nu ...

Les 37

Opdracht 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7

Slide 37 - Slide