trappen van vergelijking (opdr 24 tm 28)

trappen van vergelijking
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, bLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

trappen van vergelijking

Slide 1 - Slide

lesdoel
na deze les:
- kun je uitleggen wat trappen van vergelijking betekent. 
- kun je de trappen van vergelijking toepassen.

Slide 2 - Slide

Trappen van vergelijking
Je gebruikt trappen van vergelijking als je twee of meer dingen met elkaar wilt vergelijken. 

Er zijn drie trappen van vergelijking. 

Slide 3 - Slide

Trap 1
trap 1: het grondwoord

Eerst kijk je naar het grondwoord. 

bijvoorbeeld: snel

Slide 4 - Slide

Trap 2
trap 2: het grondwoord + -er

Je plakt -er achter het grondwoord. Soms moet je het woord een beetje veranderen. 

bijvoorbeeld: sneller

Slide 5 - Slide

Trap 3
trap 3: grondwoord + -st

Je plakt -st achter het grondwoord. 

bijvoorbeeld: snelst

Slide 6 - Slide

voorbeelden
trap 1
trap 2
trap 3
snel
sneller
snelst
groot
groter
grootst
knap
knapper
knapst
klein
kleiner
kleinst
aardig
aardiger
aardigst

Slide 7 - Slide

oefenen
Er komen een aantal slides.
Jij vult de trappen van vergelijking in. 
voorbeeld: fijn
jij noteert: fijn - fijner - fijnst

Slide 8 - Slide

fijn

Slide 9 - Open question

lief

Slide 10 - Open question

jong

Slide 11 - Open question

mooi

Slide 12 - Open question

goed

Slide 13 - Open question

sterk

Slide 14 - Open question

weinig

Slide 15 - Open question

welke trap? 
Je krijgt een aantal woorden.
Jij moet kiezen of het woord de 1e, 2e of 3e trap van vergelijking is. 

Slide 16 - Slide

blond
A
1e trap
B
2e trap
C
3e trap

Slide 17 - Quiz

zuurder
A
1e trap
B
2e trap
C
3e trap

Slide 18 - Quiz

donker
A
1e trap
B
2e trap
C
3e trap

Slide 19 - Quiz

zuurst
A
1e trap
B
2e trap
C
3e trap

Slide 20 - Quiz

bozer
A
1e trap
B
2e trap
C
3e trap

Slide 21 - Quiz

verst
A
1e trap
B
2e trap
C
3e trap

Slide 22 - Quiz

arm
A
1e trap
B
2e trap
C
3e trap

Slide 23 - Quiz

dikker
A
1e trap
B
2e trap
C
3e trap

Slide 24 - Quiz

zachtst
A
1e trap
B
2e trap
C
3e trap

Slide 25 - Quiz

goed
A
1e trap
B
2e trap
C
3e trap

Slide 26 - Quiz

best
A
1e trap
B
2e trap
C
3e trap

Slide 27 - Quiz

huiswerk
Noteer dit in je agenda
maak opdracht 24 tm 28 
blz 49 tm 51

dit is huiswerk voor de volgende les. 

Slide 28 - Slide