Trappen van vergelijking

Les 3





... maar eerst huiswerkcontrole!
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, bLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 3





... maar eerst huiswerkcontrole!

Slide 1 - Slide

lesdoel
na deze les:
- kun je uitleggen wat trappen van vergelijking betekent. 
- kun je de trappen van vergelijking toepassen.

Slide 2 - Slide

Trappen van vergelijking
Je gebruikt trappen van vergelijking als je twee of meer dingen met elkaar wilt vergelijken. 

Er zijn drie trappen van vergelijking. 

stellende trap (1e), vergrotende trap (2e), overtreffende trap (3e)

Slide 3 - Slide

Trap 1, stellende trap
trap 1: het grondwoord

Eerst kijk je naar het grondwoord. 

bijvoorbeeld: snel

Slide 4 - Slide

Trap 2, vergrotende trap
trap 2: het grondwoord + -er

Je plakt -er achter het grondwoord. Soms moet je het woord een beetje veranderen. 

bijvoorbeeld: sneller

Slide 5 - Slide

Trap 3, overtreffende trap
trap 3: grondwoord + -st

Je plakt -st achter het grondwoord. 

bijvoorbeeld: snelst

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

voorbeelden
trap 1
trap 2
trap 3
snel
sneller
snelst
groot
groter
grootst
knap
knapper
knapst
klein
kleiner
kleinst
aardig
aardiger
aardigst

Slide 8 - Slide

oefenen
Er komen een aantal slides.
Jij vult de trappen van vergelijking in. 
voorbeeld: fijn
jij noteert: fijn - fijner - fijnst

Slide 9 - Slide

fijn

Slide 10 - Open question

lief

Slide 11 - Open question

jong

Slide 12 - Open question

mooi

Slide 13 - Open question

goed

Slide 14 - Open question

sterk

Slide 15 - Open question

weinig

Slide 16 - Open question

welke trap? 
Je krijgt een aantal woorden.
Jij moet kiezen of het woord de stellende (1e), vergrotende (2e) of  overtreffende (3e) trap van vergelijking is. 

Slide 17 - Slide

blond
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap (3e)

Slide 18 - Quiz

zuurder
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap (3e)

Slide 19 - Quiz

donker
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap(3e)

Slide 20 - Quiz

zuurst
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap (3e)

Slide 21 - Quiz

bozer
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap (3e)

Slide 22 - Quiz

verst
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap (3e)

Slide 23 - Quiz

arm
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap(3e)

Slide 24 - Quiz

dikker
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap(3e)

Slide 25 - Quiz

zachtst
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap (3e)

Slide 26 - Quiz

goed
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap (3e)

Slide 27 - Quiz

best
A
Stellende trap (1e)
B
Vergrotende trap (2e)
C
Overtreffende trap (3e)

Slide 28 - Quiz

En nu ...

Les 3

Opdracht 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7

daarna nakijken!

Slide 29 - Slide